gebooren te Hoorn, genoot het eerste ouderwijs in de Schilderkonst van P. FRANZE GREBBER van Haarlem. Daar na raakte hij, geduurende agt Jaaren, onder het opzigt van JACOB VAN KAMPEN, den vermaarden Bouwmeester van ’t Stadhuis van Amsteldam; geduurende welken tijd hij niets deed dan tekenen en ordineeren van allerhande voorwerpen.
Daar na bschildcrde hij, voor VAN KAMPEN, vier groote vakken, op de vermaarde Zaal van ’s Prinssen Huis in ’t Bosch. In het Jaar 1648 begaf hij zig naar Rome, oeffenende zig eerst naarstig in het natekenen der beroemde marmeren Standbeelden, en vervolgens in het schilderen naar de beste voorwerpen. Zo groote vorderingen maakte hij daar in, dat POUZY, hem de hand op ’t hoofd leggende, zeide, nooit eenen Hollander gezien te hebben, daar grooter verwagting van was. Na een driejaarig verblijf aldaar, keerde hij weder naar Holland, onthoudende zig nu te Amsteldam en dan te Utrecht. In het Jaar 1672 dreef hem de vreeze voor de Franschen naar Hoorn. Hij overleed te Alkmaar, alwaar hij agt of tien Jaaren had gewoond.HOUBAKEN, II, Deel, bl.189, enz.