Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-07-2022

GOCH

betekenis & definitie

een Stedeke in het Land van Cleef, aan de Rivier de Niers, 3 uuren van het Huis te Gennep. Dit was een der plaatsen, welke, in het Jaar 1614, door Prins MAURITS, met Staatsch of Brandenburgsch Krijgsvolk bezet werden. Terwijl de Staatsche bezetting in dit Stedeke lag, werd een der Roomschgezinde Burgemeesteren, met naame GOOSSEN EXKEN, door zeekeren Wever aangeklaagd, als of hij heimelijk handelde, om de Stad aan SPINOLA te leveren.

De Bevelhebber deed hem en eenigen der zijnen terstond vatten. Een van deze werd zwaar gepijnigd, doch ontkwam kort daarop de gevangenis, en bragt te weege dat de zaak, door Gemagtigden uit den Haage, nader onderzogt werd. Het bleek eerlang, dat de Wever tot het beschuldigen van den Burgemeester verleid was, door den Predikant PETRUS CEPORINUS, zeer gebeeten op EXKEN, om dat deeze hem de inkomsten eener Roomsche Pastorij in Goch geweigerd had. Na dat dit Stedeken in handen van den vijand was gekomen, was zulks voor de Staatschen een splinter in het oog.

De Bevelhebber van Nijmegen, LAMBERT CHARLES, dit niet langer konnende dulden, maakte ’er zig, op den 18 van de maand Januarij van ’t Jaar 1625, bij verrassing meester van. Doch hij had niet lang het genot van die overwinning, dewijl hij, kort daarna , aan eene beroerte overleed. Goch bleef buiten de magt der Spanjaarden, tot in het Jaar 1635, wanneer het, door den Kardinaal Infant, werd ingenomen, niettegendaande Goch voor onzijdig verklaard was.Zie Leven van MAURITS, in fol. 415. enz,

< >