verdient, behalven zijnen menigvuldigen overigen letterarbeid, alhier bijzonder gemeld te worden, wegens zijne Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, sedert den aanvang der Republiek, tot op de Vrede van Utrecht 1713, en het Tractaat van Barrière, gesloten in het jaar 1715, versierd met de afbeeldzels der voornaamste personaadjen, 3 deelen in folio, en 4 deelen in 4to; zijnde de Nederduitsche vertaaling gedrukt in het jaar 1730.
De Heer LE CLERC zegt, in zijne Voorrede: „Ik heb de Geschigtschrijvers der verschillende partijen tegen elkander vergeleken, en die zaaken, waarin zij overeen komen, als waarheden te boek gesteld, of na dat de uitkomste de zaaken schijne bevestigd te hebben. Men kan, dus vervolgt hij, wel niet ontkennen, dat ’er van de eene en van de andere kant driften onder gemengd zijn, maar het gevolg toont ook dikwils wie ongelijk gehad heeft.”
Hierbij dient te worden aangemerkt, dat zo de gevolgen, zo als LE CLERC ze voorstelt, altoos waar zijn, de Gereformeerden in ‘t kerklijke, en de Prinsgezinden in het politieke, altoos ongelijk gehad hebben. Dan, de partijdigheid van den Schrijver tegen die beiden, dat altoos zamen gaat, is te veel bekend, om ’er iets meer van te zeggen. Eene menigte van bewijzen daartoe bijtebrengen, zou weinig moeite kosten, waarin zijne partijdigheid zou doorstraalen. Doch de beoeffenaars onzer geschiedenissen zijn hiervan te wel overtuigd.
Het ontbreekt dit werk niet dan schoonheden, die men ’er, op veele plaatsen, in ontmoet; en men moet van LE CLERC, ZO wel als van BRANDT, zeggen, dat die beide mannen, vóór dat zij komen tot den tijd, waarin de kerklijke twisten aangevangen zijn, niet weinig lof en eer met hunnen arbeid behaald hebben, en van ieder verdienen geleezen te worden; moetende hun gebrek, in het vervolg, toegeschreven worden aan al te grooten ijver voor hunne Kerkgemeente, waarin zij beide uitmuntende mannen waren; waarvan ook TRIGLAND en BAUDART, aan den anderen kant, mede niet vrij zijn.
De vertaaler van dit werk bepaalt het nut daarvan gelegen te zijn, in het aaneengeschakelde van de Historie, van het begin en de opkomst der Republiek, boven anderen, die zig alleen tot het een of ander tijdstip bepaalen; verder, in den fraaijen stijl boven hun, welke vóór hem geschreven hebben; ook, dat men ’er niets, dan het geen de Nederlanden betreft, in vindt; en ten vierden, dat men, in dit geschiedverhaal, leest alleenlijk den korten inhoud der wezenlijkste acten, plakaaten en tractaaten, en wel de verstandige aanmerkingen daarop, die hij het pit der Historie noemt.
Zie hier den inhoud van ‘t Werk zelve.
Vooraf gaat eene beschrijving van den regeeringsvorm der Nederlanden. Daarop maakt het Eerste Boek een begin met de eerste oorzaaken van het misnoegen, dat de Spanjaards den Nederlanderen gaven, in het begin der onlusten, in den jaare 1566.
Het IIde Boek, de zaaken dezer Landen, van 1567 tot 1573, onder ALBA.
IIIde Boek, van 1574 tot 1584, tot den dood van WILLEM DEN EERSTEN.
IVde Boek, van 1584 tot 1592, tot den dood van PARMA.
Vde Boek, van 1592 tot 1595, tot den dood van ERNESTUS.
VIde Boek, van 1596 tot 1598, tot den dood van FILIPPUS.
VIIde Boek, van 1598 tot 1603, tot den dood van ELISABETH.
VIIIde Boek, van 1603 tot 1609, tot het sluiten van het Bestand.
Daarop volgt een echt afschrift van het proces van den Graave VAN EGMONT.
Het Tweede Deel vangt aan met
Het IXde Boek, van 1609 tot 1621, eindigende met het Bestand.
Xde Boek, van 1621 tot 1625, tot den dood van MAURITS.
Xlde Boek, van 1625 rot 1637.
XIIde Boek, van 1637 tot 1648, tot den Munsterschen Vrede.
XIIIde Boek, van 1648 tot 1660, tot de herstelling van KAREL DEN TWEEDEN.
Het Derde Deel begint met
Het XlVde Boek, van 1660 tot 1667, tot den Vrede van Breda.
XVde Boek, van 1667 tot 1678, tot den Vrede van Nijmegen.
XVIde Boek, van 1678 tot 1713, tot den Vrede van Utrecht.
Daarop volgt een algemeen Register.