oudtijds een Kasteel, niet verre van Haarlem, en de gewoone verblijfplaats der Heeren van dien naam, niet om dat zij (gelijk sommigen zeggen) den naam daarnaar draagen, of om dat dit hunne eerste Heerlijkheid was; maar om dat hetzelve door mannen, tot dit geslacht behoorende, gebouwd is, vermoedelijk om nabij het Hof te zijn; welk Hof, toen de Graaven van Oud-Holland aangenomen waren tot Graaven van Holland, te Albrechtsberg gehouden werd, vanwaar het verplaatst is naar 's Gravenhaage, alwaar deze Heeren toen ook hun Hof bouwden. De eerste uitgifte van deze vrije Heerlijkheid of Baanderij van Brederode, is tusschen de Lek en de Merwe, nu de Alblasserwaard; doch sedert dat de Heeren VAN BREDERODE, omtrent het jaar 1413, de Heerlijkheid van Vianen behuwlijkten, onthielden zij zig op het Slot Batestein; welke verandering van woonplaats oorzaak geweest is, dat het Slot Brederode, door de inlandsche oorlogen reeds zeer verwoest, verder vervallen en niet weder opgebouwd is.
Omtrent het jaar 1620 zag men nog eenige stukken muurs en andere overblijfzelen van dit Slot; hoe dezelven zig toen vertoonden, kan men zien in VAN ROOIJENS Nederlandsche Ouheden; verder bij SMIT in zijn Schatkamer, bij RADEMAKER in zijn Kabinet, enz. Het eerste afbranden van dit aanzienlijk Slot is geschied in het jaar 1202, door Graaf LODEWTJK VAN LOON, en den toenmaaligen Bisschop van Utrecht. In het jaar 1426 werd het, door de Haarlemmers en de Kabbeljaauwsche Factie, mede vernield; vindende hetzelve geene verschooning, schoon het, met dat van Egmond, het oudste en adelijkste Slot ware. Daar zijn ’er, die meenen dat het Huis Gijzenburg, bij of omtrent Dordrecht, in de Alblasserwaard, oudtijds den naam van Brederode zou gedraagen hebben; anderen houden die voor eene dwaaling, schoon zij toestemmen, dat Gijzenburg een gedeelte van de oude Heerlijkheid en Baanderij van Brederode geweest is. VOET en OUDENHOVEN zijn zelfs van gedachten, dat het Slot, waarvan wij hier spreeken, geen Stamhuis, maar alleenlijk een woning en Lusthuis der Heeren VAN BREDERODE geweest is. Wij willen ons hierover in geen geschil begeeven; het zij ons genoeg te weeten, dat dit huis één der oudste en aanzienlijkste in dien oord was. Laat ons zien, hoe de gemelde SMIT het in den jaare 1705 gevonden heeft. Bladz. 42 zegt hij: lk merkte dan aan, een hoogte met een graft omringd. Hier op eerst een poortje, staande naast een boerewoning, op het zelfde plein, en daarna kwam ons het grootste lichaam te vooren, waar achter een kleinder gevaarte volgde; aan de slinker zijde, naar den rijweg van Haarlem, waren voor en achter de kelders, boven bedekt met het overschot, naar het geleek, van twee ronde torens. Verder meent SMIT dat dit gebouw een Tolhuis der Heeren VAN BREDERODE geweest is.