Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BONGA, Willem

betekenis & definitie

een stamgenoot van den zo evengemelden, doch, volgens het oordeel van den kundigen J. W.

TE WATER, onderscheiden van WILLEM BONGA, waarvan, volgens ’s mans aanwijzing, voorheen gewag gemaakt is; die het, echter, als waarschijnelijk stelt, dat hij de zelfde is, die elders WILLEM BUMA genoemd wordt. In die gedachte zegt zijn Ed. versterkt te worden, om dat dezelfde persoon, in een zelfde geval, BONGA en BUMA genoemd wordt, door WINSEMIUS, die zegt dat BONGA, (dien hij, in zijn Latijnsch Werk, BUMA noemt), met de Edele Batenburgers, op de Zuiderzee gevangen genomen, eerst naar Harlingen, van daar naar Ruppelmonde gezonden, en den eersten Junij 1568 te Brussel onthalsd zijn geworden. Doch ’t geen TE WATER en alle oplettende Leezers van WINSEMIUS wederom in het onzekere brengt, is, dat die zelfde Schrijver Hist. Lib. II. p. 115), verhaalt, dat WILLEM BONGA, in den Herfst van 1568, op last van ALBA, door den Spaanschen Raad openlijk gebannen is. Dus blijft het, door de onachtzaamheid der Schrijvers van dien tijd, nog een raadzel, of dit één of twee persoonen geweest zijn.Zie TE WATER, bl. 263 en 164.

< >