Woordenboek Italiaans (IT-NL)

A. Lankhout en J.E. Bas Backer (1951)

Gepubliceerd op 27-11-2022

faccia

betekenis & definitie

gezicht; uiterlijk; oppervlakte; bladzijde; onbeschaamdheid; faccia a faccia, a faccia a faccia, onder vier ogen; a faccia, van voren; di faccia, tegenover; sulla faccia del luogo, ter plaatse; avere due faccie, vals zijn; a faccia fresca, tosta, onbeschaamd.