Ensie

Boe noch ba zeggen (spreekwoord)
Boeddh. (afkorting)
Boeken verslinden (spreekwoord)
Boekweitzaad en vrouwluiraad is dubbel of niets (spreekwoord)
Boeren en varkens worden knorrende vet (spreekwoord)
Boeren is loeren (spreekwoord)
Boeten (afkorting)
Bogin (afkorting)
Bogrota. (afkorting)
Boisd. (afkorting)
Boiss. (afkorting)
Boiss. et Hoh. (afkorting)
Bokken en beesten zijn één volk (spreekwoord)
Bokkig zijn (spreekwoord)
Bol (afkorting)
Bol .Inf (afkorting)
Bol .Inf. (afkorting)
Bol. (afkorting)
Bolegbo (afkorting)
Bolrek. (afkorting)
Bomen komen elkaar niet tegen, maar mensen wel (spreekwoord)
Bomilo (afkorting)
Bon-af zijn (spreekwoord)
Bona netnini hora est, ut non alicui sit mala (spreekwoord)
Bonae leges ex malis moribus natae sunt (spreekwoord)
Bondvlo. (afkorting)
Bonen knopen (spreekwoord)
Boni pastoris est tondere pecus, non deglubere (spreekwoord)
Bonis nocet, qui malis parcit (spreekwoord)
Bonn. (afkorting)
Bono nulla cuiusquam boni invidia est (spreekwoord)
Bonos corrumpunt mores congressus mali (spreekwoord)
Bont en blauw zijn (spreekwoord)
Bont om de arm - ijl in de darm (spreekwoord)
Bont om de arm, dun in de darm (spreekwoord)
Bont om de arm, ijl in de darm (spreekwoord)
Bonus animus in mala re dimidium est mali (spreekwoord)
Bonus dormitat Homerus (spreekwoord)
Bonus esse quam videri maluit (spreekwoord)
Bonus vir semper tiro (spreekwoord)
Booi is baas (spreekwoord)
Booi is er baas (spreekwoord)
Boom (afkorting)
Boompje groot - plantertje dood (spreekwoord)
Boompje groot, plantertje dood (spreekwoord)
Boontje komt om zijn loontje (spreekwoord)
Boontjes uit het water eten (spreekwoord)
Boordevol zijn (spreekwoord)
Boos zijn is menselijk - boos blijven is duivels (spreekwoord)
Boot (afkorting)
Booten. (afkorting)
Bor. (afkorting)
Borb. (afkorting)
Borg (afkorting)
Borgen baart zorgen (spreekwoord)
Borgen brengt (of: baart) zorgen (spreekwoord)
Borgen is geen kwijtschelden (spreekwoord)
Borkh. (afkorting)
Borsumij (afkorting)
Borsumty. (afkorting)
Bos (afkorting)
Bosw (afkorting)
Bot gegeten hebben (spreekwoord)
Bot vangen (spreekwoord)
Boter (of: geld) bij de vis (spreekwoord)
Boter aan iets gelikt hebben (spreekwoord)
Boter aan je achterste (of: gat) smeren en droog brood eten (spreekwoord)
Boter bij de vis (spreekwoord)
Boter op je hoofd hebben (spreekwoord)
Boter op zijn hoofd hebben (spreekwoord)
Botje bij botje leggen (spreekwoord)
Botten blijven platvis (spreekwoord)
Bovaz. (afkorting)
Bovemo. (afkorting)
Boven (buiten) verwachting zijn (spreekwoord)
Boven (of: over) de aarde staan (spreekwoord)
Boven Jan zijn (spreekwoord)
Boven alle lof verheven zijn (spreekwoord)
Boven de prik gaan (spreekwoord)
Boven het hoofd groeien (spreekwoord)
Boven het hoofd hangen (spreekwoord)
Boven iemands horizon gaan (spreekwoord)
Boven iemands pet gaan (spreekwoord)
Boven water en wind zijn (spreekwoord)
Boven water komen (zijn) (spreekwoord)
Boven wind zijn (spreekwoord)
Boven zijn bier zijn (spreekwoord)
Boven zijn meester kraaien (spreekwoord)
Boven zijn stand leven (spreekwoord)
Boven zijn theewater zijn (spreekwoord)
Bovendrijven door gebrek aan zwaarte (spreekwoord)
Boze tongen beweren (spreekwoord)
Bp (afkorting)
Bp. (afkorting)
Bph (afkorting)
Bpi (afkorting)
Bpmm (afkorting)
Bps (afkorting)
Bq (afkorting)
Br (afkorting)