Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

stamp

betekenis & definitie

1. Schop, trap (met de voet); een stamp onder (tegen) zijn broek krijgen e.d., een trap, een schop onder zijn broek krijgen.

Toen werd de Gentenaar van de tafel gerukt en Polydoor, die hem bijsprong, werd met hem onder de stampen van de gendarmen weggebracht, DE PILLECYN 1962, 246.

De Kong was ook bezig en ik gaf hem een stamp en ik zei stilletjes: om ter langst? Ja zei de Kong en we begonnen maar bij de derde keer bleef dat (spinnetje) van de Kong hangen en ik vroeg, is het dood? VERSTEYLEN 1964, 40.

2. Stoot, duw, klap, stomp (met de hand, de vuist, de elleboog enz.).

Hij bukt onder de slag. Dan richt hij naar haar blik een weerloos aangezicht op en zij zou hem nu een stamp over zijn voorhoofd kunnen geven, TEIRLINCK 1952. 75.

3. Gerecht van met groente door elkaar gestampte aardappelen: stamppot; hutspot (met uien, worteltjes e.d.); ook zonder groente: aardappelpuree.

Stamppot, die men in Vlaanderen meestal kortweg stamp noemt, en op de boerenbuiten zelfs stoemp, is gewoon een variatie van spinazie ... , maar dan voor een dagelijkse dag in de week, en niet voor de zondag, BOON 1972, 92.

Opm.: In de standaardt. wel in toep. op het met kracht neerstoten van de voet op de grond, en in specifieke toep. als het stampen van een schip.

< >