Van pers. en dieren: op een hoorbare wijze drinken (of eten, bijv. soep); slobberen, (op)slurpen; - ook: morsen, knoeien (onder het eten).
Het is niet om daar van die uitgezóchte wijnen te snoepen en te slabberen, TIMMERMANS 1923, 15.
Pardoes komt slabberen aan den emmer water neven de putkuip, CLAES 1933, 24.
Sam.: leegslabberen, leegslobberen, leegslurpen (De kat had de melk leeggeslabberd, BERKHOF 1962, 51).