Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

seffens

betekenis & definitie

1. Ter aand. dat een handeling, een gebeurtenis enz. aanstonds, onmiddellijk, zonder talmen, zonder enige tussenpoos plaatsvindt: direct, aanstonds, onmiddellijk; meteen; soms bep.: vlug, spoedig; in de verb. nu seffens, nu meteen, terstond.

De vaders sterven als hun kinderen groot zijn, dat hebt ge wel gezien aan grootvader. Zoo zal ik ook sterven, maar nu seffens nog niet, hoor, Lieven, WALSCHAP 1935, 8.

Het aanzicht van haar vader brengt tegelijk een verlegen glimlach om haar mond en een ronde verbazing in haar ogen. Maar seffens loopt zij hem vrolijk te gemoet, en ontlast hem van zijn pakjes, TEIRLINCK 1952, 2, 5.

Al had zij ons in jaren niet gezien, toch kende ze ons seffens, wist onze namen, LIA TIMMERMANS 1961, 116.

Pallieter zette ook de voordeur open, zodat er seffens een frisse wind door de gang stroomde, TIMMERMANS 1966, 10.

Een huwelijk is nooit af. Als men voelt dat er iets misloopt, moet men er seffens werk van maken, Vrouw en Wereld dec. 1976, p. 37.

Hij was altijd de eerste om over de pastoors iets lelijks te vertellen ... . Maar is dat nu zó erg? De pastoors zelf zijn altijd de eersten om daarmee te lachen, en ge moet daaruit niet seffens besluiten dat Victalis een slechte mens was, CLAES 1976, 27.

Daar kreeg hij het seffens aan de stok met zijn oudere nog mee inwonende broer, met wie hij niet goed overweg kon, Gazet v. Antw. 28/8/1977.

Ook o.a.: WEYTS 1950, 75. BROUNS 1951, 65.

2. Ter aand. dat een handeling, een gebeurtenis enz. over niet al te lange tijd zal plaatsvinden: straks, strakjes; (zo) dadelijk.

Als ge zo voortdoet, moeten wij u seffens ook nog op de Kloes in bewaring geven, LANGENS 1947, 33.

Stil zijn! gebood ze. Manieren houden en van ’t huis niet weggaan! ’k Ben seffens weer, STREUVELS 1962, 10.

‘Zij nemen zijn kussentje weg!’ ‘Dat mag,’ zei ik, ‘seffens leggen ze het weer terug’, GHYSEN 1963, 35.

De bestuurder scheen een weifelende houding aan te nemen, zo van ”zal ik nu seffens naar links afdraaien of toch maar naar rechts?” Vrouw en Wereld febr. 1975, p. 35.

Tientallen figuranten voor enkele sekonden film want de mis is uit en seffens gaan enkele jonge boeren Dr. Vlimmen en zijn vriend in de auto molesteren, Gazet v. Antw. 2/8/1977.

3. Ineens, opeens, eensklaps.

Er zijn oorlogen geweest die dertig, die meer dan honderd jaar hebben geduurd. En deze oorlog, waar al de landen van de wereld aan meedoen, zou zo maar seffens na vier schamele jaartjes ophouden? BRULEZ 1950, 148.

4. Tegelijk, vooral in de verb. met één seffens, één voor één, één tegelijk.

De koffie was in de reclame; ge mocht maar één pak seffens kopen, Gehoord te Boom mei 1979.

< >