1. Plank in een kast of langs een wand; legplank; soms bep.: vak (in een meubel); - ook in toep. op een vensterbank.
In den hoek tegen het magazijntje staat een radio ... op een driehoekig schapje heelder dagen ... zijn zigeunerwijsjes te neuriën, DEWACHTER 1942, 7.
De lamp stond op het schap, CLAES 1955, 133.
Ik heb toen steeds het buitengewoon geheugen van Suzy moeten bewonderen, die van elk der ontelbare dure prullen, die wij als huwelijkscadeaux hadden gekregen, en die nu elke vrije en nuttige oppervlakte op kasten, tafels en schabben met hun breekbare kittelorige inertie obstrueerden, de schenker wist te noemen, LEBEAU 1962, 139.
Daar op het bovenste schap in die blikken doos, LIA TIMMERMANS 1962, 76.
De geschenken die zij voor ons had klaargemaakt, stonden gereed op een schapje, LIA TIMMERMANS 1962, 127.
Huishoudrek met 5 schabben, Uit een reclamefolder juni 1978.
2. Staand of hangend gestel met planken, dienend om iets in op te bergen: rek; - soms bep.: keukenkast, provisiekast; boekenkast; legkast; muurkast, m.n. in de verb. ingemaakt schap.
U voelt zich overstroomd door de golf van informatieve literatuur die op de tafels en in de schappen wordt aangeboden, Nu Nog 1978, 29.
Kelder met aardappelbak en schabben, Klokske
27/4/1978.
3. Vand. ook in onconvent. t., ter aand. van een grote boezem.
Opm.: In Nederl. in de bet. 1 en 2 ook gewest, bekend; in de standaardt. echter ongebruikelijk.
Sam.: cassetteschap, vak voor cassettes (Hi-Fi ... Meubel op wieltjes - cassetteschab, Uit een reclamefolder juni 1978); Meerschap, (thans w.g.) kleerkast (Of hij op die schone feestdag een nieuw kostuum zou krijgen, of wel het zou moeten doen met het pakje waarin Heinke, en daarna Nis, reeds hun eerste communie gedaan hadden, en dat met veel zorg in de linkerhoek van het Meerschap was weggehangen tegen dat hij zijn eerste communie deed, CLAES 1955, 9.