Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

patroon (patron)

betekenis & definitie

1. M. betr. t. het sociaal recht: pers. die ingevolge een arbeidsovereenkomst één of meer werknemers in dienst heeft: werkgever; in het gewone taalgebruik veelal: baas, chef; - in ’t mv. vaak ook in toep. op de werkgeversorganisatie.

- Zie ook patronaat.

Als een Belgische patroon van vakbondsafgevaardigden hoort, krijgt hij gauw de kriebels. In zijn ogen zijn ze niets anders dan professionele onrustzaaiers, Knack 18/4/1973, p. 29.

Het echte werk van Hulp in Toerisme, de begeleiding, begint op de eerste dag van de-vakantie ... . De dienst houdt kontakt met de geplaatste studenten en hun patroons en gaat zelf ter plaatse waar wrijvingen ontstaan, Vrouw en Wereld april 1976, p. 44.

Het wordt hoog tijd om na te gaan of wij onze eisen niet te hoog hebben gesteld: de winsteisen van de patroons en de looneisen van de werknemers, Kerk 1976, 92.

Er zullen speciale studiedagen worden georganiseerd waaraan gevraagd wordt dat zowel patroons als vakbonds-afgevaardigden zullen deelnemen, Volksmacht 3/12/1976, p. 9.

Mits een arbeidsvergunning via hun patroon konden ze hier 3 paar verblijven, of eender hoelang als na 3 jaar bleek dat ze nog altijd werk hadden, Volksmacht 11/2/1977, p. 4.

Regering raadpleegt patroons en middenstanders, Gazet v. Antw. 6/7/1977.

Ten eerste maak ik deel uit van een sportgroep waarin ik niet de baas ben. Ik rijd niet waar ik wil, maar waar mijn patron het wenst, Gazet v. Antw. 17/7/1977.

De wijze waarop de spitsen de doelpunten, bijna moeiteloos, tegen het net konden prikken droeg de waardering weg van de patron, Gazet v. Antw. 13/91977.

Regering, vakbonden en patroons zullen samen over oplossingen spreken voor de staalnijverheid die een zware crisis doormaakt, Volksmacht 19/5/1978.

Neem nu dat de patroon weigert het overeengekomen loon uit te betalen. In dat geval heb je als jobstudent met een schriftelijk kontrakt tenminste het bewijs in handen dat je die bepaalde tijd op die bepaalde plaats heb gewerkt, Recht mei 1978, p. 8.

2. Inz. in de vorm patron: eigenaar van een zaak, een winkel enz.: baas; - ook: gezagvoerder van een vissersboot, kapitein.

«Nog een glas, patron!» Jan telt zijn laatste geld op tafel, WACHTERS 1946, 59.

De patron staat zelf aan het fornuis (m. betr. t. een hotel-restaurant), Knack 18/4/1973, p. 147.

3. In toep. op een vreemd, wonderlijk man: kerel, baasje; dat is me een (rare) patron!

Opm.: In de standaardt. wordt patroon (als werkgever) thans uitsl. gebruikt m. betr. t. het leerlingenwezen, in de bet.: pers. die zich ertoe verbindt aan een leerling in zijn bedrijf een vak te leren.

< >