Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

miszien

betekenis & definitie

1. (Iets) verkeerd zien; ook wederk.

Tegen den avond vroeg Mama of Fonske haar misschien iets gezegd had. Maar neen, hoe kwam zij daarop? Geen woord. Hij had nooit iets tegen haar gezegd. Maar mama geloofde ’t niet, bewerend dat moederoogen niet mis zien, WALSCHAP 1939, 18.

2. Iets verkeerds, iets onaangenaams e.d. aan iem. of iets opmerken; ook in toep. op een veranderd uiterlijk enz.

Ze buigt het hoofd, verlegen lachend; en met het bukken van haar hoofd misziet de pastoor ineens iets. Hij fronst de wenkbrauwen .... Het wit hoekske van een brief komt uit hare blouse ... piepen, TIMMERMANS 1923, 102.

Ik weet niet wat ik aan haar miszag. Ze scheen nerveus en wat somber ook, BIJDEKERKE 1948, 260.

«Pap zit in zijn studeerkamer,» antwoordde Marcel op haar vraag waar de oude man was. «Ik miszie iets aan hem. Hij is verschrikkelijk veranderd sedert mijn laatste bezoek,» BIJDEKERKE 1948, 283.

Wat miszie ik nu aan u? Hadt gij vroeger ook een bril? Gehoord te Mechelen dec. 1977.

< >