Zittingsperiode van een wetgevend lichaam, bij uitbr. ook van een bestuursorgaan; zittingsduur, -tijd.
Als het land dreigde te ontploffen, placht hij ... zich te metamorfoseren tot een Robin-Hood-vijftig-jaarlater, om zich aan het hoofd van één of andere mafketeliaanse regeringsploeg te plaatsen en de oppositie een legislatuur lang zodanig op de zenuwen te werken, dat er de eerstvolgende jaren van tegenstand geen sprake meer was, VAN DEN BROECK 1972, 29.
Er is kamerontbinding en dit is gebeurd voor het einde van de normale legislatuur, FLORQUIN 1972, 48.
Het aftredende Nationaal Bestuur had zijn normale legislatuur uitgedaan en werd vervangen door een nieuw, wat door uw afdelingsbesturen werd verkozen, Davidsfonds 1977, 4, 5.
Opm.: In de standaardt. uitsl. in de bet.: wetgevende macht en wetgevend lichaam.