Van pers.: ziekelijk, sukkelend (met zijn gezondheid); oud, versleten; zich kramakkel enz. voelen, zich belabberd, miserabel, gammel voelen; - van zaken: vervallen, bouwvallig; gammel, versleten; kaduuk, krakkemikkig. Thans vooral in de afgeleide vormen kramakkelig (Wdl.), kramakkelijk, kramakkig en kramakkelachtig.
De oude Lokke Rabarber ... heeft heel het gedoe overgelaten aan zijn pootige dochter, die getrouwd is met een brouwerszoon uit ’t nabije dorp. Er staat netjes beschreven, dat de kramakkelijke Rabarber zijn heele leven vrij zal wonen en eten bij het jonge paar, BLOMMAERT 1945, 87.
Speciaal één herberg hield hij in het oog. Dat was een oud verweerd gebouwtje, ergens in een zijstraat. Een kramakkelijk ding, waar nog een houten geschilderd uithangbord boven de deur prijkte, DURNEZ z.j. (± 1958), 144.
De huizen die hier moeten gesloopt worden, zijn kramakkige koten, ze staan op ’t invallen, STREUVELS 1964, 121.
We voelen ons als samenzweerders wanneer we met z’n allen achter elkaar de kramakkelijke trap opklimmen, die op de entresol naar een benepen opkamertje voert, Gazet v. Antw. 9/5/1977.
Afl.: kramakkelen, sukkelen (met zijn gezondheid).