Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

koekebrood

betekenis & definitie

Suikerbrood; ook: brood van de fijnste bloem; - een hart van koekebrood hebben, een hart van goud hebben, goedhartig zijn.

Je kent Nonkel Fonne. Hij heeft alleen voor zichzelf te zorgen. Hij is niet inhalig. - En hij heeft een hart van koekebrood, DURNEZ z.j. (± 1958), 26.

Zijn ogen zijn gericht op de bomen, want in plaats van vruchten, hangt er van alles in de takken: hesp, worst, gebraden duivejongen, koekebrood, flessen wijn ... alles voor ’t grijpen, STREUVELS 1962, 169.

Lekker vers brood, nog warm van de oven ... het gaat erin als koekebrood met P.(-margarine), Vrouw en Wereld sept. 1974, p. 31.

< >