Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

congé

betekenis & definitie

Vakantie (in toep. op de regelmatig terugkerende vrije perioden in het onderwijs; jaarlijks toegekende vrije periode in het bedrijfsleven enz.); (vakantie)verlof, snipperdag, vrije dag (m.n. in toep. op één of enkele vrije dagen); verlof (bij mil.); vrij (van dienst; vrije middag in het onderwijs); vrijaf enz.

Wanneer die veronderstelde congé nu reeds acht dagen duurde, sprak Mira nog niet van vertrekken of heengaan, STREUVELS 1964, 42.

Ben met ’t Suezkanaal (bijnaam van een medeleerling) uit congé gekomen, VERSTYELEN 1964, 23.

Opm.: In de standaardt. in schertsend, ruw taalgebruik in de verb. zijn congé krijgen, iem. zijn congé geven, voor: (zijn) ontslag krijgen, geven.

Sam.: congédag; congegeld, vakantiegeld.

< >