Kleine afstand, eig. afstand waarover een uit een boog geschoten pijl draagt; boogschot; vooral in de verb. op een boogscheut (van -).
Het eigenlijke woud begint een boogscheut verder, TEIRLINCK 1952, 1, 65.
Ze woont een boogscheut hier vandaan, Vrouw en Wereld juli/aug. 1976, p. 32.
Het hotel... dat op nauwelijks een boogschut van de Inno... ligt, Gentenaar 23/5/1977.