Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

bonjour (bonjoer)

betekenis & definitie

Iem. de bonjouren doen, de groeten doen; naar iem. bonjourkes doen, maken, wuiven, groeten; (zo) simpel als bonjour, doodeenvoudig (vgl. fr. simple comme bonjour); (w.g.) zijn bonjour draaien, een mooi leventje leiden, zijn zin doen.

Marino kroop op de vensterbank en stond vandaar bonjoerkes te maken, DURNEZ z.j. (± 1958), 126.

Hoe dat de Duitsen hunne bonjour gedraaid hebben is door iedereen geweten, en gelukkig de mensen die toen ieverans anders woonden, CLAES 1960, 26.

Alle mensen lachten en deden bonjourkes naar andere mensen die ook brave jongens hadden en naar ons keek niemand want wij waren gebuisd, VERSTEYLEN 1964, 91.

Afl.: bonjouren, wuiven, zwaaien (Ze bleven staan bonjouren in hun deurke, VERSTEYLEN 1964, 35).

< >