Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

bokaal

betekenis & definitie

(Glazen) pot(je), inmaakfles, weckfles; jampot; ook: (vis)kom.

«Laat het beestje toch in het water zwemmen en zich amuseren.» Hij had schoon klappen, ik wilde het in een bokaal hebben en mee naar huis nemen, LIA TIMMERMANS 1962, 64.

Ik at een bokaaltje pekelharing leeg en ging slapen, LAUWENS 1973, 159.

Spruiten in bokaal, Koerier (ed. Hasselt) 18/8/1976, p. 15.

Sam.: wegwerpbokaal; - bokaalopener, allesopener (Vrouw en Wereld sept. 1976, p. 41).

< >