van het Latijnse „Caesar”, sinds keizer Augustus de titel van alle na hem komende heersers over het Romeinse Rijk. Met de ondergang van het Westromeinse Rijk in 476 n.
Chr. verdween ook deze titel korte tijd in West-Europa. In Oost-Europa in 1453. Met de kroning van Karel de Grote in 800 herleefde de keizer-idee weer. Na hem is er gesold met de titel, totdat Otto I hem in ere herstelde. De titel werd verleend door het hoofd van deKerk, de paus. Het laatst aan Karel V. Niettemin bleef de keizerstitel bij de heersers over het Duitse Rijk tot 1806, toen Frans II van Habsburg zich nog slechts keizer van Oostenrijk noemde (Napoleon had hem het gezag over Duitsland ontnomen). In 1871 nam koning Wilhelm I van Hohenzollem als Pruisisch koning de titel „keizer in Duitsland” weer aan. In 1918 hielden beide „keizerrijken” op te bestaan. Ook het Russische tsaren-(keizer)-rijk verdween in dat jaar. Thans noemen zich nog keizer de heersers over Japan en Perzië.