[Fr. fajâs'], uit aardewerk of uit steengoed bestaand vaatwerk dat met een witachtig tinglazuur wordt bestreken en met kleuren die tegen het zogenaamde „grand feu” bestand zijn, zijn beschilderd. De naam is ontleend aan de stad Faenza in Italië.
Oorspronkelijk werd het uit pijpaarde gemaakte, geglazuurde aardewerk op Majorca gemaakt en daarom noemt men dit aardewerk ook „majolica”. Ons „Delfts aardewerk” is hiermee te vergelijken. Daarom spreekt men in het buitenland vaak van „Delfts faïence”. In de loop van de 18de eeuw werd faïence steeds meer verdrongen door porselein. faillissement' bank op het vermogen van een schuldenaar wegens diens onvermogen om te betalen. De rechtbank benoemt een curator, die het vermogen oncl^r alle schuldeisers, volgens bepaalde principes, gelijkelijk verdeelt. De faillissementsaanvrage kan uitgaan van iedere schuldeiser, maar ook van de schuldenaar zelf.
Deze laatste is zelfs verplicht dit te doen als het duidelijk is dat zijn insolventie blijvend is. Is hij in deze nalatig, dan stelt hij zich bloot aan vervolging wegens bedrieglijke bankbreuk. Bij een faillissement ontvangt iedere schuldeiser een gedeelte van zijn vordering. Met het beëindigen van het faillissement gaat de rechtsvordering teniet.