1. o.w. - Wapperen, heen en weêr waaien. Zy lieten de vlaggen en wimpels uitwaaien.
Een vlag, die in sjouw was, geheel doen uitwaaien.Waait uit dan, vlaggen van Oranje!
Van Haren, de Geuzen.
2. onp.w. - Eindigen met Waaien. Het heeft nog niet Uitgewaaid.