Weeskamer - Bij de verlening van het stadsrecht behoorde het tot de taak van de overheid te zorgen voor weduwen en wezen. Daaruit groeide de Weeskamer, die in de 16de eeuw door de stichting van het Burgerweeshuis* werd ontheven van de zorg over de persoon der wezen, maar nog lang daarna belast bleef met het bewaren van al het "weezegoed". Voor zover bekend is het College van Weesmeesteren ingesteld in 1466 en ondergebracht in een kamer boven de Vierschaar* van het na de grote brand van 1452 herbouwde stadhuis*. De Weesmeesters legden een weesboek aan, waarvan nog 63 delen in het Gemeentearchief bewaard worden, sommige in zware 16de-eeuwse leren banden. Oorspronkelijk kregen de Weesmeesters een stuiver voor elke 100 rijnsgulden, die in het weesboek ingeschreven werden.
Later werd dit echter vast traktement. Bij de stadhuisbrand van 1652 zijn de weesboeken gered, op één deel na, dat echter volkomen gereconstrueerd is. De gelden waren echter door elkaar geraakt en zijn toen in één fonds gevoegd, uit de renten waarvan kinderen van wie iets vermist werd, schadeloos gesteld konden worden. Het fonds heette "Adam de Wees". In 1655 betrok de Weeskamer ook weer een kamer in het nieuwe Stadhuis, maar langzamerhand verloor ze haar betekenis. Bij besluit van de Maire in 1811 begon de liquidatie, die feitelijk voortduurde tot na 1852.
LIT. Prof. dr. A. Querido, Storm in het Weeshuis, 1958; J.Z. Kannegieter, De Weeshuisziekte van 1566, M.A. mei 1959, 112; T. den Herder, De ziekte van Weeskinderen in 1566, M.A. 1959, 163 en 235; ir. J.G. Kam, Amsterdamse huisnamen uit de Inbrengregisters van de Weeskamer, J.A. 1964, 51.