Tram naar Zandvoort of Haarlemse Tram - Op 4 okt. 1904 vond de officiële opening plaats van de tramlijn Haarlem-Amsterdam, geëxploiteerd door de Electrische Spoorweg Maatschappij (E.S.M.). Het eindpunt was gelegen op het Spui tegenover het Maagdenhuis*, maar werd in 1914 verplaatst naar de Spuistraat, omdat men met langere tramtreinen ging rijden (4 of 5 wagens). Met ingang van de zomerdienstregeling van 1905 kon men rechtstreeks doorrijden van Amsterdam naar Zandvoort vice versa. Nog in hetzelfde jaar werden de E.S.M.-motorrijtuigen voorzien van een tweede korte beugel, zoals op oude ansichten duidelijk is te zien. In A. hing de rijdraad uit schoonheidsoverwegingen op een hoogte van 7,5 m, maar tussen Haarlem en Zandvoort was de rijdraadhoogte circa 5 m en dat was te kort voor de lange sleepbeugel.
In de Tempeliersstraat in Haarlem had de E.S.M. daarom een aantal lenige jongens in dienst, die rap het tramdak beklommen om de beugels snel te verwisselen. In de jaren 1913-1918 werden de motorwagens voorzien van de bekende schaarbeugels, zodat de jongens overbodig werden. Sinds 1899 bestond er reeds een tramverbinding tussen Haarlem en Zandvoort, geëxploiteerd door de Eerste Nederlandsche Electrische Tram-Maatschappij (E.N.E.T.), die dezelfde spoorbreedte had, namelijk 1 m. De E.S.M. verzorgde sedert 1 juli 1904 de exploitatie van de E.N.E.T. De trams die vanuit A. niet doorreden naar Zandvoort, vooral 's winters, hadden een groot koersbord voorop met opschrift "Haarlem". Zo ontstond de naam "Haarlemse tram". De trams uit tegenovergestelde richting vermeldden "Amsterdam", zodat de Haarlemmers ook wel van "de Amsterdammer" spraken. Omstreeks 1908 heeft men dit systeem laten varen, omdat de borden te veel wind vingen en soms losvlogen. Aanvankelijk beschikte de E.S.M. over 34 motorwagens naar Amerikaans model met hoge smalle ramen, gebouwd door de Belgische fabriek "La Métallurgique". Door hun groene kleur, de vooruitstekende koplampen en hun enigszins springerige gang bij hoge snelheid (50 km) werden ze al spoedig "Kikkers" genoemd.
Via de kleuren geel en zilvergrijs kregen ze in de N.Z.H.-periode, vanaf 1924, de kleuren blauw en grijs, maar nochtans bleven ze "Kikkers" heten. Ook de historisch gegroeide naam "Haarlemse tram" bleef gehandhaafd, ondanks de nieuwe kleuren. De aanduiding "Blauwe tram" was zonder meer Haagse import en had geen enkele reden, aangezien de gemeentetram ook blauw met grijs was. In 1918 werd het E.S.M.-wagenpark uitgebreid met een aantal luxe Beijnes-rijtuigen, die, wat comfort betrof, tot het allerbeste behoorden wat ooit op tramgebied is gebouwd. Door hun vorm werden ze al gauw "Pannenbroden" genoemd. In 1924 nam de N.Z.H. de exploitatie van de E.S.M. over en toen verschenen de zware Boedapesters, wagens met in het midden een in- en uitstap, in de nieuwe kleuren blauw en grijs. Het tracé van de tramlijn naar Sloterdijk werd bepaald door de eeuwenoude agrarische verkaveling van de grond. De oprichters van de E.S.M. hadden veel bouwgrond opgekocht langs de latere Admiraal de Ruijterweg en volgebouwd met huizen. Hierdoor steeg weer de bezettingsgraad van de tram en ontstond er ook vraag naar een lokaaldienst van Sloterdijk naar Amsterdam. In 1913 werd deze lokaaldienst ingesteld, beter bekend als de Sloterdijker (zie: Tram naar Sloterdijk).
Ook zorgde de E.S.M. destijds voor de straatverlichting; ongeveer ter plaatse van het politieposthuis op Admiraal de Ruijterweg 226 bevond zich een gasfabriekje, waar acetyleengas werd vervaardigd. Dat de tram zo'n succes zou worden, konden de heren Anderheggen en Neumeyer, de oprichters van de E.S.M., indertijd niet vermoeden. De Haarlemse tram groeide uit tot de drukste interlokale tramlijn van Europa en was de kurk, waarop de latere N.Z.H. dreef. Het aangevoerde zand voor de aanleg van de Admiraal de Ruijterweg in 1903 kwam uit de duinen tussen Bentveld en Zandvoort. Het laatste tramstel dat in de nacht van 31 aug. op 1 sept. 1957 officieel werd uitgeluid, bestond uit drie oudgedienden, namelijk de "Kikkers" A1, A13 en A18 (A= motorrijtuig). De publieke belangstelling was enorm: draaiorgels, zang- en muziekverenigingen en de politiekapel verzorgden de "uitvaart".
Bussen namen de diensten van de Haarlemse tram over. Op 1 sept. 1957 reden de bussen van het nieuwe vertrekpunt aan de Marnixstraat. Vervoerde de Haarlemse tram in 1956, het laatste exploitatiejaar, iets meer dan 7 miljoen passagiers, de bus vervoerde in 1975 rond de 2,1 miljoen passagiers. Een achteruitgang van maar liefst 70%. De trein boekte in dezelfde periode op het traject Amsterdam-Zandvoort dankzij het verdwijnen van de Haarlemse tram een winst van 70%, terwijl het landelijk gemiddelde ongeveer 10% bedroeg.