Kerkorgels - Op de overzichtskaart van het kerkorgelbestand in Nederland (1980) staan 595 historische orgels genoteerd. Daarvan bezit Noord-Holland er 101 en Amsterdam 17. A. is altijd een orgelstad geweest. Sinds twee Sweelincks* (Jan Pietersz. en Dirk Jansz.) de faam van A. als muziekstad vestigden en zelfs ver uit het buitenland leerlingen trokken, is de belangstelling voor het orgel steeds levend gebleven. Het oudste kerkorgel van A. is het kleine orgel in de Nieuwe Kerk* tegen de wand van het zuidertransept, dat als koororgel de koorzang begeleidde.
Dit orgel, gebouwd tussen 1550 en 1570 door mr Pieter de Swart uit Utrecht, was tijdens de grote brand die de kerk in 1645 in de werkplaats van de orgelbouwer German Galtusz. van Hagebeer om met enige registers uitgebreid te worden. In 1648 kreeg dit orgeltje zijn oude plaats terug. Na een periode van verwaarlozing (het werd in 1866 voor het laatst bespeeld) werd het in 1948, met behoud van het 16de-eeuwse karakter, grondig gerestaureerd. Het front van het grote orgel tegen de westelijke muur van het middenschip werd ontworpen door Jacob van Campen*, de luiken werden door Jan Gerritsz. van Bronckhorst beschilderd. Het eigenlijke muziekinstrument werd gemaakt door Hans Wolfgang Schonat, maar het voldeed niet. Het werd geheel verbouwd, vergroot en verbeterd door Jacob Galtusz. van Hagebeer, de jongere broer van de bouwer van het koororgel. Jacob stierf echter drie maanden voor de opleveringsdatum en het instrument is toen voltooid door Hagebeers meesterknecht Roelof Barentsz. Duyschot en diens zoon Johannes. In de loop van de 17de tot en met de 20ste eeuw zijn er voortdurend wijzigingen in aangebracht, die steeds tevens uitbreidingen van de klavieren en stemmen inhielden. Voor de ingrijpendste veranderingen zorgde de Utrechtse firma Bätz (tussen 1838 en 1840), die er ongeveer duizend pijpen voor verwijderde.
Tijdens de restauratie van de Nieuwe Kerk werd het orgel in 1959 gedemonteerd en in de synagoge aan het Jonas Daniël Meijerplein opgeslagen. Het verkeerde in een deplorabele toestand en besloten werd tot grondige restauratie. Met subsidie van het rijk werd de restauratie onder supervisie van C.H. Edskes door de Deense firma Marcussen uitgevoerd. Het resultaat was: 48 registers, vrij pedaal, 3 klavieren en 5.005 "sprekende" pijpen. Met de complete restauratie was 2,5 miljoen gulden gemoeid. Het totaal vernieuwde orgel, waarvan de door Van Bronckhorst beschilderde luiken pneumatisch kunnen openklappen, werd op 8 nov. 1981 ingewijd met een bespeling door Gustav Leonhardt, de laatste die er voor de restauratie op had gespeeld. Na hem bespeelde Bernard Winsemius, onder grote publieke belangstelling, dit majestueuze muziekinstrument. De Oude Kerk* bezit ook twee orgels: het grote, dat in 1724 werd gebouwd en het koororgel uit 1658. Beide zijn gerestaureerd.
Het orgel van de Westerkerk*, in 1678 door Roelof Barentsz. Duyschot vervaardigd, werd in 1941 opgeknapt door Christian Yater. Het orgel was het sluitstuk van de meest recente restauratie van de kerk in 1992. De door De Lairesse* beschilderde orgelluiken, met een beeltenis van een dansende koning David en koningin Sheba, die koning Salomo geschenken brengt, zijn even helder en kleurig als in de 17de eeuw. Aan de beneden- kast hangen de luiken weer. Na de schoonmaak door restaurateur Joop van Litsenburg zijn fijne schaduwen te voorschijn gekomen. Wat zijn klanken betreft, is het orgel in de situatie van 1727 teruggebracht door orgelbouwer Flentrop. Na zeven jaar restaureren kon de Westerkerk haar dubbelfunctie als huis van een bloeiende gemeente en als centrum van culturele activiteiten weer volledig aan.
LIT. A Bouman, De wederingebruikneming van het kleine orgel in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, J.A. 1948, 45; P. Fischer, De Sweelincks en de Van Noordts, O.A. 1960, 34; G. Gunderman, Op en om een A'dams orgel, O.A. 1966, 290; Cor Boer en Theo Proeskie, Orgels in Amsterdam I, 1980; C.H. Edskes, Het hoofdorgel van de Nieuwe Kerk te Amsterdam, 1981; Arie de Groot en Irmgard van Koningsbruggen, Nieuwe glorie voor de Westerkerk, O.A. 1992, 86.