Gevels, Oude - De oudste zijn houten gevels* geweest, die, omdat de huizen in de middeleeuwse stad zeer smal waren, voor en achter met een driehoek aan de top eindigden. Deze geveltoppen kregen later bij de baksteenbouw verschillende vormen, waarvan de tuitgevel* (evenals bij de houten gevel de driehoek) de eenvoudigste is. De meest voorkomende gevel werd in de eerste helft van de 17de eeuw de trapgevel*, al of niet versierd met ornamenten op de trappen, de z.g. klauwstukken. Deze laatste heeft een overgang gevormd naar de halsgevel*, waarbij het middenstuk zeer hoog werd opgetrokken (de typische A'damse topgevel). Zonder klauwstukken, maar alleen met ingezwenkte omlijsting, ontstond een andere gevelvorm, de klokgevel*, die inderdaad de vorm van een klok heeft.
Van latere tijd is de lijstgevel* met rechte kroonlijst, zoals in de 18de eeuw op veel dubbele huizen* aan de Herengracht werd gemaakt. Veelal werden aan deze lijsten weer versieringen gemaakt, zoals een balustrade, een attiek (een doorgaande verhoging boven de kroonlijst) of een fronton. Een tussenvorm tussen klok- en lijstgevel is de verhoogde lijstgevel of lijstgevel met kuif. Deze verschillende gevelvormen worden in dezelfde tijd vaak naast elkaar aangetroffen.
Men spreekt van de "Lodewijkstijlen", die het typisch Franse accent in de gevelbouw hebben gebracht. Behalve aan de geveltoppen is verder aan de hele gevel de stijlperiode te herkennen. Op de renaissance van de latere tijd (na 1600), met de vrolijke gevelversiering van witte accenten op het helle rood van de baksteen, een kenmerkend A'dams geveltype, volgt de classicistische periode, waarbij onder buitenlandse (meest Italiaanse) invloed zuilen of pilasters het gevelvlak versieren. Deze stijlperiode wordt weer gevolgd door de reeks van Franse of Lodewijkstijlen (na 1675), waarbij het tegen het eind van de 18de eeuw mode wordt het gevelvlak strak en zonder versiering uit te voeren. Verschillende bouwmeesters hebben een eigen, herkenbare stijl ontwikkeld; zo spreekt men van de stijl van Hendrick de Keyser*, van Jacob van Campen*, van Philip Vingboons* en van Adriaan Dortsman*. Maar naast het werk van deze bouwmeesters valt de eeuwen door in de gevels het ongeëvenaarde vakmanschap van de gewone timmerman en metselaar te bewonderen. Met het verdwijnen van de gilden* is ook het begrip hiervoor verdwenen. Iets heel opmerkelijk is, dat de oude gevels iets voorover werden gebouwd. Men noemt dat "op vlucht" bouwen. Niemand weet precies de reden voor dat voorover bouwen, hetgeen zelfs bij keur was voorgeschreven.
Aangenomen wordt dat de gevel zuiver om schoonheidsredenen zo werd opgetrokken. Wie voor een gevel staat en omhoogkijkt, heeft bij een "te lood" staande gevel het idee dat deze achteruitwijkt. De gevel "op vlucht" maakt visueel de indruk loodrecht omhoog te gaan. Een probleem van het bouwen "op vlucht" vormden echter de hoeken, die immers taps uiteen zouden gaan lopen als twee "op vlucht" gebouwde gevels elkaar tegenkomen. Lopend door A. ziet men voor dit probleem vele verschillende oplossingen. Uit de alleroudste tijd dateert de z.g. overkraging, waarbij elke hogere verdieping iets verder naar voren was gebouwd. Een typisch voorbeeld is nog het huisje Oudebrugsteeg 22. Even opmerkelijk als de verschillende gevelvormen is de kleur van de oude gevels, waarvan er geen twee hetzelfde van kleur zijn. De gewoonte om de bakstenen gevels om de zoveel jaar te oliën, ter bescherming van de steen, maakt de kleur steeds warmer. (Voor onderdelen van de gevels, zie ook: Hijsbalken; Luifels; Paarse ruiten; Pothuizen; Snijramen; Stoepen; Uithangtekens; Vensters.)
LIT. H.J. Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam, 1993.