Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 24-03-2022

'm piepen

betekenis & definitie

(1904) (Barg.) er stilletjes vandoor gaan; er vanonder muizen; verdwijnen; vluchten. Soms ook: doodgaan. Syn. 'm peren*. Zie ook: piepen (3)*.

• Voordat de mouter terug kwam, had Post 'm gepiept; z'n goed nam-d-ie zoo maar op z'n arm en hier tegen een boom een broek en daar tegen een paaltje z'n schoenen en hij smeerde 'm. (H. Hartog: Sjofelen. 1904)
• We moesten Manke Nelis , die ‘m was gepiept
Met z’n allen netjes begraven gaan. (Johnny Jordaan: De begrafenis van Manke Nelis. 1919)
• Ik piep 'm door 'n achterdeur. (M.J. Brusse: In 't verbouwereerde oude stadje. 1920)
• Piep 'm nou gaúw!... zong ze nog na met uitgerekte stem. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Dus toch waar, toch was Toni 'm gepiept, verdikkie wat 'n stomme streek.... (Marcel J.A. Artz: Achter ronkende motoren. 1932)
• Maar dat mooie stel was 'm al gepiept... (Jan Mens: De Gouden Reael. 1940)
• We zijn ‘m op tijd gepiept. (K. Norel: Engelandvaarders. 1945)
• Wietse, je bent een fikse vent, een beste zoon van je ouders. Hen laat je in de zorgen zitten en zelf piep je 'm. (K. Norel: Wietse wou wat anders. 1945)
• Dit is typisch een autodiefstal van één of meer kerels die daar voorbij kwamen, hun kans schoon zagen en hem piepten met auto en al. (Willy van der Heide: Drie jongens en een caravan. 1952)
• Ik zie ze niet meer. Die zijn hem natuurlijk gepiept. (Willy van der Heide: Wilde sport om een nummerbord. 1957)
• Ze zijn 'm gepiept, wat ik je brom. (Rinus Ferdinandusse: Naakt over de schutting, 1966)
• Sennheim ligt tamelijk dicht bij de grens van Zwitserland, dus heeft die jongen ’m ’s nachts gepiept op een handige manier. (Armando & Hans Sleutelaar: De SS’ers. 1967)
• ‘Groot gelijk,’ zei hij, ‘dat je hem bent gepiept,’ want gedonder was er wel geweest. (Willem Brakman: Debielen en demonen. 1969)
• … en daar ineens krijgen ze me een brief van de notaris dat oompje ‘m gepiept is… (Johan Fabricius: De kop van Jut. 1970)
• We moesten behoorlijk lachen omdat we hem op tijd door de achterdeur waren gepiept. (J.M.A. Biesheuvel: In de bovenkooi, 1972)
• Nou, v'ruit, piep 'm dan, maar as je je an de kapitein la kijke, slaan ik je de herses in… (Johan Fabricius: Het meisje met de blauwe hoed. 1974)
• Geen enkele burger mag met deze mensen sode- eh, rotzooien, eh - praten, dit is een regeringskonvooi. Dus - piep 'm, dame. Vooruit, piep 'm!’ Hij wees met zijn zweep naar het woud. (Jan de Hartog: Het koninkrijk van de vrede (vier delen). 1972-1975)
• ... en Bas heeft ons allemaal naar onze kamers gestuurd, maar ik ben 'em gepiept ... (Yvonne Keuls: Jan Rap en z'n maat, 1977)
• Hij is ‘m dus gepiept. (Theun de Vries: De vogels en het erf. 1978)
• Ja, gisteren was ik hem bijna gepiept, ik had zo in het derde klas huurgraf begraven kunnen worden wat ik eergisteren zelf nog gemaakt heb. (Maarten ’t Hart: De aansprekers. 1979)
• Uiterst kort houd ik het op een avond vol in samenscholingssoos en piep 'm vóór echte drukte. (A. Moonen: Open Afdeling, 1982)
• Zaterdag 10 Maart voor het eerst gehoord dat Arie 'm in München gepiept is richting Zwitserland. (J..A. Deelder: Schöne Welt. 1982)
• De Iraakse massa's, gemobiliseerd door de Vader van alle Bluf, piepten hem massaal. (HP/De Tijd, 08/03/1991)
• Max piept 'm. Hij kan het niet alleen aan, geen van ons kan dat. (Gilbert Grauls: Dronken droom, verloren strand, 1992)
• Zij gaf altijd mijn broertje als eerste de klap, want die was ontzettend snel en ’m meteen gepiept als zij, getergd, de boeloeboeloe bij de veren vastgreep en dan miste zij hem nét. (Willem Nijholt: Met bonzend hart. Brieven aan Hella S. Haasse. 2011)
• Na zijn ongerieflijke zaadlozing in het achterkamertje had dezelfde Velings er niets beters op gevonden dan ’m lafweg te piepen…. (Bavo Claes: Vijftig. 2015)