Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 07-08-2023

aan me nooit niet, ammenooitniet

betekenis & definitie

(1901) (Barg.) versterking van `nooit (van m'n leven)'. Ook wel ‘ammenevernooitniet’. Vgl. de opmerkingen onder ammehoela*. Volgens Endt en Frerichs een eufemistische elliptische vorm van ‘aan m'n reet*’. De dubbele ontkenning dient, aldus de auteurs, om kracht bij te zetten. Zie ook: amme* hu. Vgl. Am.-Eng.: not on your life; not on your tintype; no way Jose.

• Tante Leentje een verklefster, an me nooit niet, hoor! (Justus van Maurik: Toen ik nog jong was, 1901)
• An me noit niet, hoor! Zijlui zellevers vissehen? Ben je niet gaar? Ze weten bekans niet hoe of de zee er uitziet… (De courant, 21/01/1911)
• Druyf.... koleere-piès.... beet ze weg, haar lippen zinnelijk besmakkend.... àn me-nooit-nie... (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 1. 1925, dertiende druk. Eerste druk: 1912)
• Een krachtige ontkenning is nog: an me nooit niet, versta je? (De Telegraaf, 02/07/1914)
• Ja, we zullen 'n organisatie stichten, ben je dan gelukkig? En dan zeker centen betalen, niet, en de bestuurders an 'n baantje helpen met míjn geld... An me nooit niet! (Jan Mens: De gouden Real. 1940)
• Ammenooitniet, da's mijn eigendom! vond Spijkie. (Piet Bakker: Cis de Man, 1947)
• Amme nooit niet! Het is nu twintig over twee in het holst van de nacht. (Willy van der Heide: Een radarboot als zilvervloot. 1954)
• Ambtenaartje spelen? Aan-me-nooit-niet. (Meyer Sluyser: Tussen speurders en spionnen. 1960)
• Van die rotclub lid worden? Ammenooitniet. (Meyer Sluyser: Een klein man-netje met een klein potloodje. 1965)
• “Zet je reservebren klaar, Teuling”, meesmuilde Romkes. “Maar zorg ervoor dat-ie onklaar is, want anders schieten ze ons morgen nog in onze kont als we de aftocht blazen.” “An me nooit niet”, schreeuwde Teuling plots woedend de bren uit elkaar trekkend... (Jacob Zwaan: Soldaat in Indië. 1969)
• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
• Steunzolen moest-ie dragen. An-me-nooit-niet. (Sal Santen: De kortste weg. 1980)
• (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986) p. 83
• Aan me nooit niet! Dit pik ik niet! (Johnny van Doorn: De lieve vrede. 1990)
• Als je nu eens gewoon accepteert dat het leven dat je leidt blijkbaar het leven is dat je leidt.’ ‘Ammenooitniet!’ had Rob geroepen. (Robert Anker: De thuis-komst van kapitein Rob. 1992)
• Nou ammenooitniet, je denk toch zeker niet dat ik die linkmiechel er ooit nog in laat! (Gerdy Van Der Stap: Nestspel. 1994)
• De woningnood is volgens de lijsttrekker zo hoog dat, indien nodig, de natuur moet wijken voor huizenbouw. "Het mag niet zo zijn dat een dorp niet kan uit-breiden. Een dorp op slot? Ammenooitniet. Dit wil echter niet zeggen dat het CDA graag het kapitaal van Drenthe, rust en ruimte, verloren ziet gaan. (Dag-blad van het Noorden, 05/03/2003)
• Maar op Lieuwe heb je geen vat, die zegt: ‘Ammenooitniet, dat verlopen zoot-je.’ (Catalijn Claes: Ons dagelijks brood. 2012)
• Maar ga ik daarom, hopend op heel veel bosjes bloemen en flessen wijn, om een Nationale Columnistendag zeuren? Ammenooitniet! (Rob Hoogland: De Grote Hoogland. 2015)
• Ik bel daarom een vriend die het pluimvee koestert en vraag hem warrig om advies. Antwoord: “Minstens tien kippen erbij kopen en dan maar eieren rapen.” “An me nooit niet,” zeg ik. (Mies Bouwman: Gewoon Mies. 2017)