Hasor (hebr. hasor omheinde plaats), oude kanaänitische stad aan de oostrand van het gebergte van Opper-Galilea, waarvan de invloed tot in de vlakte van Jizreël gevoeld moet zijn, sinds de 20/19e eeuw in egyptische execratieteksten, twee brieven uit Mari (Hasor is de enige palestijnse stad die in de teksten van Mari vermeld wordt) uit de 17e eeuw, en vier Amarnabrieven vermeld.
Joz 11.1; Ri 4,2.17.24 vermelden een koningsnaam (labin); ook de Amamabrieven vermelden een koningsnaam (Abdi-Tarsi). Na de verovering (Joz 11,10; 12,19) door de Israëlieten werd Hasor bij Naftali gerekend (19,36) en vanwege haar strategische ligging (controle over de Jordaan) met Megiddo en Gezer door Salomo versterkt (1Kg9,15). Na de rijkssplitsing werd Hasor waarschijnlijk door de Arameeën bezet (15,20); onder Tiglatpileser III werd Hasor assyrisch (2Kg 15,29); in zijn inscripties wordt de verovering niet vermeld. Nu teil waqqas of teil el-qedah, ca. 14 km ten noorden van het Meer Gennesaret. - Na de opgravingen van J. Garstang, waarvan de resultaten niet gepubliceerd zijn (afgezien van zijn mededelingen in zijn ’Joshua and Judges’) is de teil en het aangrenzende terrein sinds 1955 grondig onderzocht door The James A. de Rothschild Expedition, onder leiding van Y. Yadin. De eigenlijke teil bevat 17 woonlagen, van ca. 4000 tot 700 vC. Alleen de citadel, die mogelijk van Achab afkomstig is, reikt tot in de hellenistische tijd. - Voorlopige rapporten in IEJ en BA sinds 1956 (vgl RB 67,1960,368-370). Opgravingsbericht: Y. Yadin e.a., Hazor I. An Account of the First Season of Excavations 1955 (Jeruzalem/Oxford 1958). Id., Hasor II (ib. 1959).
Lit. Abel 2, 345. BRL 273-275. Simons blz. 560. F. Maass, Hazor und das Problem der Landnahme (BZAW 77, Berlin 1958, 105-117). E. Vogt, Effossiones in Hasor (Bb 39, 1958, 399v). O. Tufnell, Hazor, Samaria and Lachish. A Synthesis (PEQ 91, 1959, 90-105). K. Galling, Erwägungen zum Stelenheiligtum van Hazor (ZDPV 75, 1959, 1-13). A. Malamat, Hazor, 'The Head of all those Kingdoms’ (JBL 79, 1961, 12-19). J. Gray, Hazor (VT 16, 1966, 26-52). [v. d. Bom]