Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

ABEL

betekenis & definitie

I.

In het OT is Abel (hebreeuws hebel: ijdelheid, damp) tweede zoon van Adam (Gn 4,2) en broeder van Kaïn. Hij bracht als offer de eerstgelingen van de kudde. Dit offer werd aanvaard in tegenstelling tot het onbloedige offer van de landbouwer Kaïn. Waaruit dit bleek vermeldt de bijbelschrijver niet, maar wel, dat Kaïn in jaloersheid ontstoken Abel doodde. Sommigen zien in het verhaal van Abel en zijn broeder een herinnering aan de tegenstelling tussen de herder en de landbouwer in de grijze oudheid. In de christelijke overlevering werd Abel de oergestalte van de rechtvaardige (Mt 23,25; 1Jo 3,12) en gelovige (Hb 11,4).Lit. K. Kuhn (ThW 1, 6v). - J. B. Bauer, Kain und Abel (Theol. prakt. Quartalschrift 103, 1955, 126-133). [Beek]

II. In het NT heeft de cultuurhistorische tegenstelling tussen nomaden-herders en sedentaire landbouwers, die de achtergrond vormt van het verhaal van Genesis, plaats gemaakt voor de religieus-ethische. Abel wordt niet meer gehaat om de zegen van God, die blijkt uit de grotere vruchtbaarheid van zijn land, maar om zijn geloof (Hb 11,4) en zijn gerechtigheid (lJo 3,12). Zo wordt hij het prototype van de christelijke martelaar (Mt 23,35; Lc 11,51), in welke hoedanigheid hij ook in de oud-christelijke kunst figureert, en een typus van Christus (Hb 12,24).

Lit. K. Kuhn (ThW 1, 6v). [Bouwman]

< >