Gibeon (hebr. gib'on: hoogteplaats), bij Benjamin gerekend (Joz 11,19; 18,25), priesterstad (21,17), werd oorspronkelijk door Hevieten bewoond (11,19) die zich op sluwe wijze van een verbond met de in Kanaan binnentrekkende Israëlieten wisten te verzekeren (9,3-15; 10,1) en door Jozua tegen een aantal kanaanitische koningen verdedigd werden (10; 11,19).
In zijn ijver voor Jahwe schond Saul dit verbond; welke misdaad door David uitgeboet moest worden (2Sm 21,1-14). Dan verdwijnt de stad uit de israelitische geschiedenis. Dat ze na de ballingschap weer bewoond werd (Neh 3,7; 7,25) is niet zeker, daar de parallelplaats Ezr 2,20 een andere lezing heeft. Dit is voor A. van den Bom (Lit.) de voornaamste reden om Gibeon en Gibea te identificeren. Bekend is de vijver van Gibeon (2Sm 2,12-17; Ir 41,12), en de hoogte van Gibeon (2Sm 21,6), waar zich een heiligdom van Jahwe bevond (1Kg 3,4v; 9,2; 1Kr 16,39; 21,29; 2Kr 1,3); Pritchard (z.o.) zou de vijver teruggevonden hebben. De ligging van Gibeon is een zeer omstreden kwestie, die beoordeeld moet worden in verband met de ligging van drie andere plaatsen die in de nabijheid van Gibeon lagen. Het probleem zou aanzienlijk eenvoudiger worden, als Gibeon identiek zou zijn met het Gibea van Benjamin. Opgravingen te ed-gib sinds 1958 geven de leider J. B. Pritchard de zekerheid dat hij daar Gibeon gevonden heeft. Na de voorlopige berichten verslag in J. B. Pritchard, G. Where the Sun Stood Still (Princeton 1962); zie ook BASOR 160, 1960, 2-6; BA 23, 1960, 13-23; 24, 1961, 19-24; RB 67, 1960, 248v; 69, 1962, 255; 70, 1963, 434v; Bb 39, 1958, 268v.Lit. L. Pirot (DBS 3, 533v). BRL 193-197. Abel 2, 335v. (vgl. RB 4, 1934, 347-373). A. van den Bom, Haggib'ab et Gib'on (OTS 10, 1954, 201-214). J. B. Pritchard, The Water System of Gibeon (Philadelphia 1961). Id., Winery, Defenses and Soundings at Gibeon (ib. 1964). J. Liver, The Literary History of Joshua 9 (JSS 8, 1963, 227-243). K. Galling, Kritische Bemerkungen zur Ausgrabung von eg-gib (BiOr 22, 1965, 242-245; twijfelt aart de identificatie met Gibeon; zo ook anderen als Simons, Van den Bom en Franken [Ned. Theol. T. 17, 1962/63, 359-367]). [v. d. Born]