Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

CYRUS

betekenis & definitie

Cyrus (Κυρος; oudperzisch Kuras), naam van twee koningen en een prins uit de perzische dynastie van de → Achaemeniden.

1. Cyrus I, zoon van Teispes, koning van de Perzen van ca. 640 tot ca. 600 vC.
2. Cyrus II, zoon van → Cambyses I en kleinzoon van Cyrus I, koning der Perzen en stichter van het achaemenidische wereldrijk; hij wordt gewoonlijk Cyrus de Grote of Cyrus maior genoemd en regeerde van ca. 559 tot 530. Volgens de ‘Cyrus-legende’ in de versie van Herodotus (een andere versie bij → Ctesias) was Cyrus geboren uit het huwelijk van Cambyses met Mandane, de dochter van de medische koning → Astyages. In een droom gewaarschuwd dat Cyrus hem van de troon zou stoten, wilde Astyages hem door zijn hoveling Harpagus laten doden. Maar deze verwisselde de jonge Cyrus voor het levenloze kind van een herdersechtpaar; ook later wist Cyrus aan Astyages’ vijandschap te ontkomen. Het begin van dit verhaal vertoont verwantschap met de geboortelegenden van → Sargon van Akkad, Mozes en Ardasjir. De figuur van Cyrus sprak sterk tot de verbeelding der latere geslachten, zoals ook blijkt uit Xenophons Cyropaedie, waarin zijn jeugdervaringen stof leveren voor een soort vorstenspiegel. Opgeklommen tot vorst van → Ansan, nam Cyrus vermoedelijk in 553 de macht van Astyages over, na een veldslag in de omgeving van het latere Pasargadae, waarin talrijke medische troepen onder Harpagus naar hem overliepen. Na deze overwinning resideerde Cyrus te Ekbatana, de oude medische hoofdstad, hetgeen erop wijst dat zijn coup d’état geen onderwerping der Meden betekende, maar een vereniging van Perzen en Meden onder één kroon. De twee belangrijkste fasen in de uitbreiding van Cyrus’ rijk werden afgesloten door de onderwerping van de Lydiërs (overwinning te Pteria, verovering van Sardes en gevangenneming van → Croesus) in 547, gevolgd door die der griekse steden op de Kleinaziatische kust met uitzondering van Milete, dat een verbond sloot met de Perzen; en door de verovering van → Babylon in 539 vC. Nadat de stad door Gobryas (Gubaru) was veroverd, hield Cyrus er op 29 oktober zijn intocht, verwelkomd door talrijke, over de religieuze politiek van de laatste babylonische koning Nabonidus (die de cultus van Marduk achterstelde bij die van → Sin) ontstemde Babyloniërs. Sindsdien voerde Cyrus ook de titel ‘koning van het land Babel en het gebied over de Rivier’ (Eber-Nari). In 530 vond Cyrus de dood tijdens een veldtocht tegen de Massageten, waarna hij werd begraven in zijn nieuwe, onvoltooid gebleven residentie Pasargadae, waar zijn befaamde grafmonument (ruim 5 m hoog, in de vorm van een vierkante grafkamer met een geveldak op een even hoog postament) tot op vandaag intact is gebleven.

Opmerkelijk was Cyrus’ ‘godsdienstpolitiek’. Men heeft hem vaak afgeschilderd als een toonbeeld van religieuze tolerantie, maar vermoedelijk werden zijn maatregelen mede bepaald door praktische, politieke overwegingen. Een conservatieve cultuspolitiek, die de talrijke volken toestond hun eigen tradities te volgen of daartoe terug te keren, waarborgde het best de stabiliteit in zijn grote rijk. Over de godsdienstige opvattingen van Cyrus zelf is weinig met zekerheid te zeggen. Het is mogelijk dat hij een aanhanger was van Zarathustra, maar feitelijke kennis van de nog allesbehalve duidelijke ‘godsdienst der Achaemeniden’ is pas goed mogelijk vanaf Darius (520 vC).

Uit het OT is Cyrus bekend om zijn in 538 vC gedateerde edict, dat de judeese ballingen verlof gaf naar Jeruzalem terug te keren, met medeneming van het eertijds door Nebukadnezar geroofde cultische vaatwerk, en de tempel Gods te herbouwen op staatskosten. Behalve in het boek Ezra wordt ook melding van hem gemaakt in Jes 44,28 en 45,1, waar hij betiteld wordt als herder en gezalfde des Heren. De datering van het edict in 538 (Ezra 1,1) is historisch gezien problematisch, daar Cyrus toen nog weinig zeggenschap in Syrië en Palestina had. Cyrus werd opgevolgd door zijn zoon Cambyses II, die reeds in 539/538 enige tijd onderkoning van Babel was.

Lit. Herodotus, boek 1. ANET 305v, 314-316. - F. Weissbach (PRE, Suppl. 4, 1924, 1129-1166). - A. Bauer, Die Kyros-Sage und Verwandtes (Berlin 1882). A. Olmstead, History of the Persian Empire (Chicago 1948). A. Champdor, Cyrus (Paris 1952). G. G. Cameron (R. C. Dentan, The Idea of History in the Ancient Near East, New Haven 1955, 81-86). D. Stronach, Excavations at Pasargadae (Iran 1, 1963, 19v; 2, 1964. 21v, 3, 1965, 9v). K. Galling, Studiën zur Geschichte Israels im Persischen Zeitalter (Tübingen 1964). R. Frye, Persien (Darmstadt 1965) hoofdstukken 2 en 3. Id., Charisma of Kingship in Ancient Iran, 2. The Founder Legend (Iranica Antiqua 4, 1965, 36w). [Veenhof]

3. Cyrus minor, zoon van Darius II en Parysatis, jongere broer van → Artaxerxes II Mnemon. Reeds op zeer jeugdige leeftijd werd hij in 408 vC opperbevelhebber van alle perzische troepen in Klein-Azië en satraap van Lydië, Groot-Phrygië en Cappadocië. Als zodanig trachtte hij zijn macht ten koste van de naburige satrapieën uit te breiden. Hierdoor kwam hij vooral in conflict met → Tissaphemes, wiens gezagsgebied kort te voren tot Carië beperkt was. Tevens voerde Cyrus een krachtige pro-spartaanse politiek, die niet weinig bijdroeg tot de overwinning van Sparta in de peloponnesische oorlog.

In 405 werd de prins aan het bed van zijn stervende vader ontboden; toen deze door Artaxerxes was opgevolgd, beschuldigde Tissaphemes Cyrus bij diens broer van hoogverraad; slechts door het persoonlijke ingrijpen van zijn moeder Parysatis, die hem zeer genegen was, werd Cyrus gered. Teruggekeerd in Klein-Azië begon hij griekse huurlingen te werven, naar het heette om Tissaphemes te beoorlogen en zich van de lastige Pisidiërs te ontdoen, in werkelijkheid om zijn broer van de troon te stoten en zelf koning te worden. In het voorjaar van 401 waren de voorbereidingen zover gevorderd dat Cyrus met een goed geoefend leger uit Sardes kon opbreken. Aldaar hadden zich ruim 8000 griekse huurlingen verzameld onder commando van de Arcadiër Xenias, de Thebaan Proxenus, de Arcadiër Sophaenetus, de Achaeër Socrates en Pasion uit Megara; onderweg voegden zich bij dezen nog ca. 5000 Grieken onder de Spartaan Clearchus, de Thessaliër Meno, de Syracus aan Sosis en de Arcadiër Agias; Sparta zond zijn politieke vriend 700 hoplieten onder commando van → Chirisophus, die zich in Cilicië bij het leger aansloten; de Athener → Xenophon nam aan de tocht deel op aanraden van zijn vriend Proxenus. Het totale aantal Grieken in Cyrus’ leger bedroeg dus ca. 14.000; dat van de Perzen die met hem meetrokken, mag men, ondanks Xenophons hogere getallen, op ca. 20.000 schatten. De tocht ging via Colossae, Celaenae, Thymbrium, Tyriaeum, Iconium, Tarsus, Issus, Myriandus en Thapsacus - eerst hier deelde Cyrus de troepen het doel van zijn tocht mee - en vervolgens langs de Eufraat naar het zuiden.

In de herfst van 401 raakten bij → Cunaxa ten noorden van Babylon de legers van Cyrus en Artaxerxes, die door Tissaphemes gewaarschuwd was, slaags. Cyrus zelf wierp zich op het centrum van het koninklijke leger, bracht zijn broer een ernstige verwonding toe, maar werd door een lid van diens lijfgarde gedood.

De karakterschets die Xenophon van de door hem hoog bewonderde Cyrus geeft (Anabasis 1, 9) is ongetwijfeld sterk subjectief gekleurd. Naast zijn onstuimige aard en grenzeloze eerzucht bezat de prins evenwel verschillende opvallende kwaliteiten die hem, als zijn plannen gelukt waren, tot een goed vorst hadden kunnen maken.

Lit. Xenophon, Anabasis 1. - F. Weissbach (PRE, Suppl. 4, 1924, 1166-1177). - G. Cousin, Kyros le Jeune en Asie Mineure (Paris/Nancy 1905). [Nuchelmans]

< >