Apelles (Απελλης), griekse eigennaam.
1. Apelles van Colophon, de beroemdste schilder der griekse Oudheid (Plinius, Naturalis historia 35, 79: omnes prius genitos futurosque postea superavit). De verhalen en anecdoten die de antieke schrijvers over Apelles vertellen lichten ons echter slechts gebrekkig in over zijn leven en zijn werken, waarvan er geen enkel, zelfs niet in kopie, bewaard is gebleven. Na een verblijf in Ephese bij Ephorus en in Sicyon, waar hij onderricht genoot van Pamphilus, vestigde Apelles zich ca. 340 vC te Pella aan het hof van Philippus II van Macedonië. Later was hij de hofschilder van Alexander de Grote, die hij meermalen schilderde, o.a. te Ephese als oppergod Zeus met de bliksem in de hand. Hij stierf op het eiland Cos. Als zijn beroemdste werken golden de Αφροδιτη αναδυςμενη (Aphrodite oprijzend uit het schuim der zee, terwijl ze haar haren uitwringt) op Cos, later te Rome in de tempel van Julius Caesar, en een allegorie van de laster, door de kunstenaars van de renaissance, o.a. door Botticelli, herhaaldelijk geïmiteerd aan de hand van de beschrijving die Lucianus in zijn geschrift over de laster van dit werk geeft. Apelles schilderde uitsluitend op houten panelen; meestal zou hij slechts vier kleuren hebben gebruikt. Volgens de berichten overtrof hij alle schilders in het weergeven van de vrouwelijke schoonheid. Aan Apelles wordt ook een verhandeling over de schilderkunst toegeschreven; daarin zou hij gezegd hebben dat hij zelf de elegantie van zijn figuren als de sterkste zijde van zijn talent beschouwde.
Lit. Plinius, Naturalis historia 35, 76-97. - O. Rossbach (PRE 1, 2689-2692). D. Mustilli (EAA 1, 456-460). - E. Pfuhl, Malerei und Zeichnung der Griechen 2 (Munchen 1923) 735vv. [Nuchelmans]
2. Apelles, een gnosticus uit de 2e eeuw, leerling van Marcion te Rome. Hij begaf zich later naar Alexandrië en kwam weer naar Rome terug. Tertullianus’ geschrift tegen hem is verloren. Zijn leer (voor zover ons bekend) week enigszins af van die van Marcion (volgens deze was de wereldschepper een schepsel van de goede god); hij verwijderde zich van het dualisme van Marcion in de richting van een monisme. Apelles schreef Syllogismen (kritiek op het OT; enkele fragmenten zijn bewaard in De paradiso van Ambrosius) en Openbaringen (verzameling van de uitspraken van de pseudoprofetes Philumene; geciteerd bv. door Tertullianus, De praescriptione haereticorum 30).
Lit. G. Bareille (DTC 1, 1455-1457). - Quasten 1, 272. A. Hilgenfeld, Die Ketzergeschichte des Urchristentums (Leipzig 1884) 533v. A. von Hamack (TU 6,3, 1890, 111-120; lb. 20, 3, 1900, 93-100). [Bartelink]