Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

AMENEMHÊT

betekenis & definitie

Μoderne transcriptie van imn-m-h3t (Amon is vooraan), door Manetho met Αμεννεμης weergegeven, naam van vier koningen der 12e en van verschillende vorsten der 13e dynastie.

1. Amenemhêt I (1991-1962), stichter van de 12e dynastie, was vermoedelijk vizier van de laatste Mentuhotep en usurpeerde de troon. Hij vestigde zijn residentie te Lisjt, trachtte de orde in het rijk te herstellen door expedities naar het zuiden (Korosko) en tegen nomaden in het oosten van de Delta, ook door reorganisatie van de gouwen, van de administratie en van het kadaster. Hij stelde in 1971 zijn zoon, Sesostris I, tot mede-regent aan en stierf, terwijl deze in Libye oorlog voerde (zie Sinuhe), vermoedelijk tengevolge van een aanslag. Deze wordt herhaaldelijk vermeld in de Leer van Amenemhêt, in feite een politiek strijdschrift, na de dood van de koning verspreid om de aanspraken van Sesostris op de troon te ondersteunen. Engelse vertaling door J. A. Wilson in ANET 418a419b; zie ook 444a-446a.

Lit. Drioton/Vandier, L’Egypte4 (Paris 1962) 251 enz. A. Volten, Zwei altagyptische politische Schriften (Analecta aegyptiaca 4; Kopenhagen 1945).

2. Amenemhêt II (1929-1895), zoon van de beroemde Sesostris I en 3e koning van de 12e dynastie, had zijn residentie en piramide te Dahsjūr. Over zijn regering is bijna niets bekend. In 1936 werd onder de grondvesten van de Montu-tempel te Tōd, op 25 km ten zuiden van Luxor, een schat ontdekt: vier bronzen koffertjes waarvan twee op het deksel zijn naam dragen. De twee grootste bevatten stukken lapislazuli, cylinders en amuletten die, blijkens afbeeldingen en spijkerschrift, uit Mesopotamië stammen; de twee kleinste bevatten enkele gouden en talrijke zilveren schalen met kretenzische versiering, ook goud-, zilver- en loodstaven en zilveren kettingen. Volgens de enen stammen deze voorwerpen van razzia’s die de koning in Azië ondernam, volgens anderen wijzen zij op een schatting die door een aziatische staat (Byblos?) betaald werd.

Lit. Drioton/Vandier 252, 256, 272w. - F. Bisson de Ia Roque, Töd, 1934 à 1936 (Fouilles de l’Institut Français du Caire 17, Kairo 1937); Trésor de Töd (Catalogue général des antiquités égyptiennes du Musée du Caire nos. 70501-70754; Kairo 1950); Id., G. Contenau/F. Chapouthier, Le trésor de Töd (Documents de Fouilles de l’Institut Français d’archéologie orientale du Caire 11, Kairo 1953).

3. Amenemhêt III (1842-1797), 6e koning van de 12e dynastie, voerde grote werken uit om de moerassen van het Faijûm droog te leggen en voor de akkerbouw geschikt te maken. Hier had hij ook, bij Hawāra, zijn piramide en zijn dodentempel, die door de Grieken ’labyrint’ werd genoemd en om zijn aanleg hun bewondering wekte (Herodotus 2, 148; Diodorus 1, 61; 66; Strabo 17, 1, 37). Een afbeelding van zijn zitbeeld in ANEP nr. 385; van een hem toebehorende sfinx ib. nr. 386. In de grieks-romeinse tijd werd hij, voornamelijk in het Faijûm, als god vereerd onder de naam Μαρης, Πραμαρρης en dgl. (= farao Mares), Λαμαρης;, afgeleid van zijn intronisatienaam ny-m3 't-r' (de kosmische orde behoort aan Rē'). Een oudere transcriptievorm hiervan is, naar ons oordeel, Μοιρις;, de naam van de koning naar wie, volgens Herodotus 2, 101; 149 enz., het Kariinmeer (Moerismeer) werd genoemd.Inscripties uit zijn tijd in ANET 229b-230a; 431.

Lit. Drioton/Vandier 251; 254. J. Vergote, Le roi Moiris-Marês (Z. f. agypt. Sprache 87, 1962, 66-76). [Vergote]

< >