Op de LXX-transcriptie φαραω berustende vorm van een egyptische koningstitel uit het Nieuwe Rijk en het Late Tijdperk, die ons door het OT (hebreeuws par'oh) werd overgeleverd.
Het woord pr-'3 ’het grote huis’, dat onder het Oude en het MiddelRijk het paleis aanduidde, werd onder het Nieuwe Rijk als een titel voor de koning gebruikt. De oudste ons bekende voorbeelden stammen uit de tijd van Thutmosis III: Urkunden des ägyptischen Altertums IV. Urkunden der 18. Dynastie p. 1248, r. 16 en p. 1265, r. 11 (ed. W. Helck) = JEA 38, 1952, 17. Het woord farao gevolgd door de naam van de koning, zoals in 2Kg 23,29 en Jr 46,2 ’Farao Necho’, schijnt het eerst voor te komen onder de 22e dynastie in de stéle van Dachla: ‘pr-3 Sjosjenk’ (JEA 19, 1933, 19), waarmede waarschijnlijk Sjosjenk I (950-929) bedoeld wordt. In de assyrische Annalen van Sargon II (8e eeuw) wordt het woord pir'u geschreven (zie ANET 285-287). In het koptisch is uit p’ro, door verkeerde interpretatie van p als lidwoord, 'ro ontstaan, met de betekenis ’koning’. De transcriptie van '3 door ao i.p.v. o komt nog voor in bohairisch ramao ’rijke’, letterlijk ’groot mens’. [Vergote]