Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

ZEELELIES

betekenis & definitie

behoren tot de Stekelhuidigen (zie de plaat Stekelhuidigen, dl XVII, blz. 73) en zijn zeedieren, die, hetzij op lange stelen op de zeebodem staan, hetzij, na een jeugdig vastzittend stadium, vrij in zee rondzwemmen, zich voortbewegend met behulp van de vertakte armen of wel rondkruipend met de van klauwtjes voorziene cirren aan de onderzijde van de schijf. Het eigenlijke lichaam, de kelk, is schijfvormig, aan de rand zijn de 5 vertakte armen bevestigd.

Ongeveer in het midden ligt de mond, terwijl een 5-tal gleuven, die zich op alle armvertakkingen begeven, in deze mond samenkomen. Deze gleuven, voorzien van trilhaar, zorgen voor het vervoer van de door de armen gevangen prooi naar de mond. Het voedsel bestaat vooral uit zgn. detritus, de organische resten van de kleine planten en dieren, die, na hun afsterven, neerzinken in zee als een voortdurende „regen” van voedsel. De laatste vertakkingen der armen heten pinnulae. De geslachtsorganen, die zich door alle armen vertakken, vormen in deze pinnulae rijpe geslachtsproducten en komen uit deze vrij.Bij sommige soorten treedt broedzorg op, zo bij de enige Nederlandse soort, Antedon, waar de jongen hun jeugd op de pinnulae doorbrengen. Bij andere zet de uit het ei gekomen larve zich vast op de zeebodem en groeit uit tot een gesteelde zeelelie, die soms aldus zijn gehele verdere leven doorbrengt, in diepzee vooral, in grote hoeveelheden bijeen, met dooreen gekronkelde, aan de basis horizontale stelen, welker laatste deel zich opricht en de kelk en armen draagt, of wel zich later vrijmaakt van de steel en in zee gaat rondzwemmen. Het zijn fraai gekleurde dieren die echter in alkohol bewaard alle kleur verliezen.

Terwijl de eerstgenoemde, die dus met een soms meters lange steel, soms met een kortere, soms ook zonder steel vastgehecht leven op de bodem der zee, reeds in het Palaeozoicum hun bloeitijd beleefden, kan men zeggen dat de vrij levende Comatulidae eerst in deze tijd tot volle ontplooiing zijn gekomen. Soms kunnen de resten der fossiele zeelelies, vooral steelleden, als Trochietenkalk of Crinoideeënkalk, lagen van enkele meters dikte vormen. De platte leden die als geldstapels op elkaar liggen worden vaak Bonifaciuspenningen genoemd.

Eigenlijk zijn de tegenwoordige Crinoiden slechts een armzalig overblijfsel van de zeelelies, die in de vroegere zeeën woonden en nu nog door hun versteende overblijfselen bekend zijn.

Twee belangrijke groepen, de Cystoidea en de Blastoidea, zijn alleen fossiel bekend. De eerste had slechts zwak ontwikkelde armen en de tweede in het geheel niet. De eerste waren min of meer bolvormig, de laatste meer knopvormig, en stonden op een korte steel of ongesteeld op de zeebodem. De Cystoidea beginnen in het Cambrium, bereiken in het Siluur hun hoogste ontwikkeling en verdwijnen reeds in het Carboon. De Blastoidea beginnen in het Siluur, bereiken in het Carboon hun hoogtepunt, om na het Perm te verdwijnen.

In de Noordzee leeft vrij zwemmend Antedon bifida.

PROF. DR H. ENGEL.

< >