Nederlands genie-officier, ingenieur en architect (Amsterdam 24 Mei 1812 - 17 Jan. 1883), werd in 1836 benoemd tot instructeur voor mechanica, burgerlijke en vestingbouwkunde aan de Kon. Mil.
Acad. te Breda. Hij verrichtte zeer nuttig werk bij het tot stand brengen der forten en andere werken in de Hollandse Waterlinie en de stelling Amsterdam. In 1849 verliet hij de dienst en vestigde zich als architect te Amsterdam. Het volgende jaar ontwikkelde hij in een rapport over de waterverversing in de Amsterdamse grachten een plan voor de doorgraving der duinen bij Velsen en de inpoldering van het IJ.
Aanvankelijk werd hier niet veel aandacht aan besteed. Toen eindelijk in 1863 bij de wet aan Jaeger concessie werd verleend voor het graven van het Noordzeekanaal, lag het aanvankelijk in de bedoeling, Froger met de leiding van het werk te belasten. Toen echter in 1865 met de uitvoering werd begonnen, was hij al weer uitgeschakeld. In 1879 werd hij lid van de Tweede Kamer.Bibl.: Ontwikkeling van eenige formulen tot berekening der afmetingen van balken, kolommen, hangers, enz. (Amsterdam 1840); Handboek bij het bepalen der afmetingen van de voornaamste deelen van bouwkundige zamenstellingen, naar de daarop werkende krachten of belastingen, enz. (A’dam 1845); Verslag aan den minister van oorlog betreffende eenige voorname verbeteringen aan de ophaalbruggen, enz. (’s-Gravenhage 1848); Over de verdediging der landsgrenzen van den Staat, vooral in betrekking tot het belang van den handel, enz. (A’dam 1849); Ontwerp ter bekoming eener geregelde waterverversching in de grachten der stad Amsterdam (A’dam 1850); Algemeene voorwaarden en bepalingen voor bij bestek binnen het rijk plaats hebbende werken en leveringen, enz. (A’dam 1857); Leerwijze tot het beoordeelen van den vorm en de dikte van gewelfde overdekkingen in verschillende bouwstoffen, enz. (A’dam 1859); Ontwerpen en rapporten betreffende het verbeteren der groote handelswaterwegen van Amsterdam en de te maken aanlegplaatsen in het IJ aldaar (A’dam 1859); Nota met 4 bijlagen en 2 kaarten bij het onderzoek van het ontwerp tot verbetering der Keulsche vaart (A’dam 1881).
Lit.: Ramaer, in Nieuw Nederl. Biogr. Wrdb., dl VII, kol. 445; M. G. de Boer, De haven van Amsterdam en haar verbinding met de zee (A’dam 1926); Idem, W.
Anth. Fr. (40ste Jaarb. van Amstelodamum, 1944, blz. 199 vlg.).