Duits schrijver (Insterburg, Oost-Pruisen, 8 Febr. 1819-Frankfort a. d. Main 25 Juni 1904), studeerde en promoveerde te Koningsbergen en trad eerst te Berlijn, sedert 1844 te Leipzig als schrijver op.
In 1846 werd hij wegens atheïsme uit Leipzig en Saksen verbannen. In deze tijd dichtte hij revolutionnaire liederen. Hij werd in 1848 lid van de Nationale Vergadering. Hier behoorde hij tot de linkerzijde. Later ontving hij een pensioen van de Bondsvergadering en vestigde zich te Frankfort. Herhaaldelijk ondernam hij grote reizen door Europa en Amerika om in verschillende steden zijn gedichten voor te dragen.
Van deze hadden zijn stafrijmwerken (Die Nibelunge: eerste lied: Sigfridsage, 1868, tweede lied: Hildebrands Heimkehr, 1874), waarin hij de oude sagen met moderne ideeën tracht te doordringen, groot succes. Van zijn romans is Die Seebalds bekend gebleven. Zijn vertalingen van Homerus en de Edda zijn zeer leesbaar.Bibi.: Schaum (ged. 1846); Die Nibelunge (1868-1874); Der epische Vers der Germanen und sein Stabreim (1868); Das Kunstgesetz Homers und die Rhapsodik (1869); Homers Odyssee (1876); Die Seebalds (roman, 1885); Die Edda (1889).
Lit.: A. Sonntag, W. J. (Biogr. Jahrb. u. Deutscher Nekrolog, dl 10, 1907); M. R.
Stern, W. J. (1910).