Het is bij vele vissen mogelijk de rijpe eieren uit het lichaam te drukken en deze te bevruchten door eveneens uitgedrukte hom. De eieren kunnen dan tot ontwikkeling worden gebracht, veelal in broedapparaten, waarin stromend water de eieren in beweging houdt.
De uitgekomen larven kan men in gevangenschap houden, zolang zij nog kunnen teren op de inhoud van de dooierzak. Is deze verteerd, dan moeten zij of in de vrije natuur worden uitgezet, waar zij natuurlijk voedsel moeten zoeken, of zij worden verder opgekweekt met kunstmatige voedering. Beide methoden worden toegepast (bijv. bij zalm, forel, snoek). Na het bereiken van een zekere grootte worden zij dan in de vrije natuur uitgezet ter verbetering van de visstand.In Nederland wordt alleen forel op bescheiden schaal in vijvers zover gekweekt, dat zij voor consumptie geschikt is. Van karper, die ook op grote schaal gekweekt wordt, is het moeilijk de rijpe eieren te winnen. Deze laat men paaien in zeer kleine vijvers; de uitgekomen visjes worden daarna in steeds grotere vijvers overgebracht. Na verblijf van meestal krap 2 jaar in vijvers worden zij in de vrije natuur uitgezet. Voor visteelt heeft men enigszins hellend terrein nodig, daar men de kweekvijvers door natuurlijk verval moet kunnen laten vol- en leeglopen. De visteelt is in Nederland dientengevolge beperkt tot Brabant, Limburg en de Veluwezoom.