(Türkiye Cumhuriyeti) is een grotendeels in Azië en voor een klein deel in Europa gelegen republiek. De totale oppervlakte bedraagt 767 119 km2, waarvan 743 634 km2 in Azië en 23 485 km2 in Europa, ongerekend de oppervlakte der meren en moerassen (ca 8000 km2).
De bevolking telde (1950) 20 936 000 zielen. Het land wordt in het N. begrensd door de Zwarte Zee en de Sovjet-Unie, in het O. door de Sovjet-Unie en Perzië, in het Z. door Irak, Syrië en de Middellandse Zee; in het W. door de Aegeïsche Zee en, voor zover het het Europese deel betreft, door Griekenland en Bulgarije. Het Aziatische deel van Turkije is van het Europese deel gescheiden door de Zee van Marmora met aan de Zwarte-Zeezijde de Bosporus en aan de Middellandse-Zeezijde de Dardanellen. Het land heeft een langwerpige, min of meer rechthoekige vorm; de lengte bedraagt ca 1450 km, de breedte ca 480 km, de lengte der landsgrenzen 2632 km, de kustlengte 7126 km. Het omvat in hoofdzaak het schiereiland Klein-Azië en het in het O. daarbij aansluitende Armenië en Koerdistan. Tot Turkije behoren verder de eilanden Imbros (256 km2), Marmora (130 km2) en Tenedos (42 km2). Door zijn ligging vormt het a.h.w. een landbrug tussen Z.O.-Europa en Vóór-Azië. De hoofdstad is Ankara.Kusten
In weerwil van haar ruim 7000 km lengte heeft noch de Zwarte-Zeekust in het N., noch de Middellandse-Zeekust in het Z. een goede natuurlijke haven. Havens als Mersin en Samsoen, resp. aan zuid- en noordkust, bestaan slechts uit een open rede. Aan de sterk verbrokkelde en diep ingesneden westkust vindt men daarentegen voortreffelijke natuurlijke havens, waarvan Smyrna (Izmir) de belangrijkste is. Ook is van het W. uit het binnenland gemakkelijker toegankelijk. De noord- en zuidkust bezitten slechts zeer smalle kustvlakten, daarachter rijst in het N. het Pontisch gebergte en in het Z. het Taurisch gebergte op, die het achterland van de kust afsluiten, zodat er zich geen havens van groot belang konden ontwikkelen. Waar een haven beslist noodzakelijk was, zoals bij het steenkolengebied van Zonguldak, moest zij kunstmatig worden aangelegd.
Bodem- en geologische gesteldheid
Het huidige Turkije omvat in hoofdzaak twee gebieden, nl. Anatolië (het eigenlijke schiereiland Klein-Azië) en Armenië, dat ten O. hiervan ligt en deel uitmaakt van de hoofdmassa van het Aziatische continent. Beide gebieden zijn hooglanden. Als derde geografische landschap geldt het Europese deel (Oost-Thracië). Als de zuidgrens tussen Anatolië en Armenië kan men de bovenloop van de Eufraat beschouwen, die de beide landschappen zowel in physisch-geografisch als in ethnologisch opzicht in twee duidelijk te onderscheiden delen scheidt. In het N. vormt de Tsjoroek de grens met Armenië.
1. Anatolië
Het hoogland van Anatolië kan als het kernlandschap van Turkije worden beschouwd. Het bestaat uit een ca 20002500 m hoge, boomloze, deels woestijnachtige hoogvlakte, in het N. en in het Z. door hoge randgebergten (resp. het Pontisch gebergte en de Taurus) omgeven. Deze randgebergten, die vooral in het O. een groot aantal toppen van 3000 m en meer hebben, zijn in het Tertiair geplooid en omvatten het hoogland als een tang. Op de hoogvlakte bevindt zich, vooral in het O., een aantal kleinere gebergten, waarvan de reeks Bulgar Dagh (3145 m), Ala Dagh (3910 m), Antitaurus (3960 m) (met ten W. de Erdsjias Dagh (bijna 4000 m) waar de enige gletsjer van Turkije voorkomt), een Z.W.N.O. lopende aftakking van de Taurus vormt. Naar de Aegeïsche zijde lost het hoogland zich op in een aantal kleinere gebergten, diep ingesneden door in O.-W. richting verlopende dalen (deels breukdalen); het landschap krijgt hier een meer Z.O.-Europees karakter. Op het hoogland, doch in een opmerkelijk excentrische, zuidwestelijke ligging bevindt zich een gebied zonder afvloeiing, dat ca één derde van het gehele hoogland in beslag neemt. Het bestaat voor een groot deel uit zoutsteppen, afgewisseld met zoutmoerassen en zoutpannen, en vormt het overblijfsel van een zoetwater-binnenzee, die sedert het Tertiair Anatolië geheel bedekte, doch die na een periode van uitdroging geheel is verdwenen. Het door uitlogen vrijgekomen bodemzout werd met het overblijvende water naar het laagste punt van het gebied gevoerd, waar het op 940 m hoogte het grote zoutmeer Tuz-Tschölü vormde. Ook in het Z.W. van het afvoerloze gebied vormden zich zoutmeren. Langs de gehele kust van het schiereiland loopt een smalle vlakte, die zich slechts op twee punten verbreedt, nl. bij Adana, in de bocht van de Middellandse Zee bij de Syrische grens, waar zij een alluviale riviervlakte vormt en vooral aan de Aegeïsche kust, waar de rivieren brede en diep in het land dringende dalen hebben gevormd.
De geologische structuur van Anatolië is in grote trekken als volgt: in het Z.W. bevindt zich een zeer oud, uit kristallijne gesteenten bestaand massief, de zgn. Karisch-Lydische massa, die de plooiing van het noordelijke en zuidelijke randgebergte een andere richting heeft gegeven. Het middendeel van Anatolië wordt door een jonger tafelland ingenomen, waarbij zich in het O. weer een oudkristallijn massief aansluit. Het noordelijk deel van het Pontisch gebergte bestaat uit de rand van een inmiddels in zee ondergedoken tafelland. Ook van de Taurus is een deel in zee weggezonken; het eiland Cyprus toont in de structuur van zijn gebergten nog duidelijk de vroegere samenhang met Klein-Azië.
Op verschillende plaatsen zijn de oudere gesteenten doorbroken door enorme massa’s vulkanische gesteenten, lavadekken en tuffen. In Anatolië vindt men deze gebieden vnl. ten Z.O. van Afion Karahisar, in het Koroglie-massief (2315 m) en in een groot gebied tussen Antitaurus en Eufraat. In de verschillende gesteenten bevinden zich talrijke waardevolle delfstoffen: marmer in de zuidelijke rand van de centrale hoogvlakte; verder in het Z.W. kwikzilver (bij Karaburun), korund in het glimmerlei van het Latmosmassief, goud in Tmolos. Mangaan wordt in Fethye en in Nur-Baba aangetroffen, chroom in Z.W.-Turkije en bij Broessa. Het Palaeozoïcum bestaat in Anatolië vnl. uit klei-leien, grauwacke, zandsteen, kalk en dolomiet. Bij Balya-Maden komt loodglans voor, dat lood en zilver bevat. Productief Carboon komt bij Eregli voor, waar zich een steenkolengebied heeft ontwikkeld, Trias komt slechts in WestAnatolië voor, Jura in de westelijke en noordelijke randgebieden, tertiair over geheel Anatolië. Het Mioceen is met bruinkoollagen bij Jaksjihan en bij Mandjilik vertegenwoordigd. Alluvium treedt bij rivierdelta’s en in rivierdalen op. De hete bronnen hebben hier en daar kalksinterterrassen doen ontstaan (o.a. in het dal van de Meander by het oude Hiërapolis).
2. Het Armenische hoogland
Ongeveer op de lijn waar het schiereiland Klein-Azië uit de continentale hoofdmassa naar voren treedt, dringen de ketens van Pontisch gebergte en Taurus tot een nauwe bundel samen om daarop weer naar het O. uit te waaieren in een nieuwe tangbeweging, die een groot, ditmaal vrijwel geheel uit vulkanische gesteenten bestaand hoogland omvat: Armenië. De gemiddelde hoogte hiervan bedraagt ca 1650 m; in het N. en het Z. stijgt het echter in zijn randgebergten tot meer dan 4000 m, waarvan het noordelijke een voortzetting is van het Pontisch gebergte, het zuidelijke draagt de naam „Armenische Taurus”. Over de Turkse oostgrens herhaalt deze tangbeweging zich nog eens in de gebergten van Iran met het daartussen liggende hoogland en nog eens, maar dan op veel groter schaal, in het Himalaja-Kwen-lunsysteem met het hoogland van Centraal-Azië daartussen.
De begrenzing van Armenië als natuurlandschap ligt deels buiten de Turkse grens op Sovjet-Russisch en Iraans gebied en wordt in het Z. gevormd door de Taurische schol, in het W. door het dal van de Eufraat, de depressie van Erzindsjan en het Tsjoroekdal, in het N. door de Abchazische keten, het merenplateau van Achalkalaki, de Sjach Dagh en de Karabagh, in het O. door het plateau van het Oermiameer en de Perzisch-Turkse randketen. In het O. stijgt dit bergland tot aanzienlijke hoogten (Ala Dagh 3519 m, Sipan Dagh 4176 m, en in het centrum van Armenië Bingöl Dagh 3690 m); in het uiterste O. ligt Turkije’s hoogste berg, de Ararat (5198 m), nog juist op Turks gebied.
Het aldus omsloten, min of meer vierhoekige, vulkanische plateau draagt een aantal in parallelle reeksen gerangschikte vulkanen, alsmede een aantal, eveneens parallel verlopende depressies. In het Z.O. van Armenië bevindt zich evenals in Anatolië een afvoerloos gebied, met in het midden het Van-meer.
De gesteenten van Armenië zijn, evenals die van Anatolië, rijk aan delfstoffen: in het N. koper, lood, zink, mangaan, goud; in het W. steenkolen bij Kemach, koper en zink bij Tillek, zilverhoudend loodglans bij Keban; in het O. steenzout bij Kulpi en in het Z. platina bij Sasoen, ijzerglans bij Talori, steenzout bij Hasö, koper bij Arghana-Maden, koper en lood in de Pamba-keten in Centraal-Armenië, zwavel in de fumarolen van Tandurek, bruinkool ten O. van Van, en steenzout in het Olty-dal (dagbouw). Aan de bovenloop van de Eufraat komt olie in kleine hoeveelheden voor.
De sterke tectonische activiteit in het gebied waarin Turkije ligt blijkt uit het veelvuldig optreden van aardbevingen, dikwijls van zeer verwoestend karakter; zij treden vooral op in het aan de Aegeïsche Zee en de Zee van Marmora grenzende breukdalengebied. Ook in Armenië komen aardbevingen voor. De centrale Anatolische hoogvlakte en de midden- en jong-Tertiaire randgebergten zijn vrij van aardbevingen.
Vulkanisme is eveneens over heel Turkije verbreid doch het sterkst geconcentreerd in Armenië. In West-Anatolië begon de vulkanische activiteit na een lange rustpoos sedert 1924 opnieuw.
3. Europees Turkije (Oost-Thracië)
is een laaggelegen isthmus-landschap met talrijke moerassen.
Rivieren en meren
Turkije bezit weinig rivieren, die bovendien vrijwel geen van alle voor de scheepvaart geschikt zijn; alleen in Koerdistan is een deel van de bovenloop van de Eufraat met kleine inheemse vaartuigen en vlotten bevaarbaar. De Turkse rivieren zijn meestal zeer grillig gekronkeld (vgl. de Meander als prototype van een sterk kronkelende rivier); zij stromen naar alle zijden van het Anatolisch plateau af en doorbreken op haar weg naar zee de randgebergten. Zij hebben een groot verval (tot 11 pct) en ontwikkelen derhalve een sterke erosiewerking; aan de monding vormen zij dikwijls delta-landschappen uit het meegevoerde materiaal. Verlegging van de loop en vorming van nieuwe uitmondingen zijn talrijk. De grootste geheel op Turks gebied stromende rivier is de Kisil Irmak (oude naam: Halys), die bij Erzincan ontspringt en bij Samsoen in de Zwarte Zee stroomt. De oorsprong en een deel van de bovenloop van de Eufraat en de Tigris liggen op Turks gebied. In het W. vormt de lijn Bahkesir-Afion-Karahisar de hoofdwaterscheiding, in het midden de Antitaurus en zijn N.O.-voortzetting, die tussen de Eufraat en Anatolië loopt volgens de lijn Aleppo (Syrië) - Gazi Ayintab Elbistan - Sivas.
Turkije bezit een aantal meren, die economische betekenis hebben (visvangst, zoutwinning, irrigatieprojecten). Zij liggen grotendeels in de beide afvoerloze gebieden en hebben deels zout-, deels brak en, door onderaardse waterafvoer, voor een deel zelfs zoetwater. Het grootste meer is het Vanmeer of Wan-meer in het O., met een oppervlakte van ca 3660 km2; het ligt op 1718 m hoogte en heeft een hoog zoutgehalte. In Centraal-Anatolië ligt het Tuz-Tschölü met een wisselend groot oppervlak en slechts 0,5-1 m diep, zoutgehalte 32,2 pet (het hoogste ter wereld). Andere grote meren zijn het Egridir-meer, het Beysehir-meer, het Burdur-meer en het Achisar-meer, alle in Anatolië.
Klimaat
Het klimaat van de Anatolische hoogvlakte is van het continentale type: hete zomers en strenge winters; de kusten van de Zwarte, Aegeïsche en Middellandse Zee daarentegen hebben een mediterraan klimaat met warme, soms hete, zomers en zachte, vochtige winters. Het woestijnachtige landschap tegen de Syrische grens heeft een subtropisch klimaat.
Het koudste punt is Kars in Armenië (winter 3,9 gr. C.), het zachtste klimaat heeft de kuststrook langs de Middellandse Zee van Smyrna tot Mardin (winter 8,1-11,9 gr C.). Langs de gehele kust van de Zwarte Zee van Edirne tot de grens van Sovjet-Rusland zijn de zomers koel, in het Z.O. van het land daarentegen heet (31 -40 gr. C.).
De hoeveelheid neerslag op het hoogland van Anatolië is zeer gering, in het centrale deel minder dan 200 mm per jaar met daaromheen een brede gordel waar van 350-500 mm valt. De kusten van de Zwarte Zee en, hoewel in mindere mate, de Middellandse Zee hebben door de vochtige zeewinden rijkelijk neerslag. De Zwarte-Zeekust 650-800 mm per jaar, tussen Trebisonde (Trabzon) en de Russische grens zelfs tot ca 1300 mm, de Middellandse-Zeekust 500650 mm (de randgebergten doorstijgingsregens tot 800 mm). In het hoger liggende Armenië liggen de cijfers voor het binnenland hoger (500-650 mm), terwijl de gebergten eveneens tot 800 mm hebben.
Plantenkleed
Hier kan men een 4-tal districten onderscheiden:
1. langs de noordkust tot voorbij de Bosporus in verband met de rijke, goed over het gehele jaar verdeelde, van de Zwarte Zee komende neerslag een voortzetting van het colchisch-pontische oerwoud (z Kaukasië);
2. langs de westkust een typisch mediterrane strook met hete, droge zomers en milde, vochtige winters, rijk aan de karakteristieke altijdgroene soorten der maqui’s (z: mediterrane overgangsgebied);
3. in het centrum hoogvlakten met een droog continentaal klimaat en in verband hiermede steppen en zoutwoestijnen met soorten van Stipa, Salsolaceeën, Astragalus en Artemisia;
4. langs de zuidkust ook een mediterrane strook, maar bijzonder door de hoge bergen met veel endemische soorten.
Hierbij dient opgemerkt te worden, dat men in het iste district ook vele grotere en kleinere enclaven aantreft met mediterrane soorten als Pinus Pinea, Juniperus Oxycedrus, Ruscus aculeatus, Laurus nobilis, soorten van Cistus en Pistacia, Paliurus spina-Christi, Myrtus communis, Spartium junceum, Erica arborea, Arbutus Unedo en Andracline, Phillyrea media, voorts, dat in de bergen langs de zuidkust ook vele soorten van het colchisch-pontische oerwoud voorkomen, zoals Taxus baccata, de klimmende l.iliacee Danaë racemosa, Corylus Avellana, Fagus orientalis, Pterocarya fraxinifolia, Ulmtis glabra, Tilia tomentosa (syn. argentea), Buxus sempervirens, Sorbus torminalis, Rhododendron luteum en ponticum en Fraxinus excelsior, ten slotte, dat men in het centrale district ook enkele soorten uit de noordelijke en zuidelijke kuststrook vindt: Betula verrucosa, Myricaria germanica, Evonymus europaeus, Cornus australis en Lonicera orientalis.
Een en ander wijst op een vroeger vochtiger klimaat, gelijk ook in het steppengebied de resten ener antieke cultuur, die daar nu niet meer zou kunnen bestaan. Tal van Europese cultuurplanten stammen zeker uit Klein-Azië, zoals tarwe, gerst, rogge, wijnstok, vijg en granaatappel.
Dierenwereld
In vele opzichten komt deze meer met die van de Balkanlanden dan met die van Syrië en Palestina overeen. Van de grote zoogdieren noemen wij de ree en een wilde geit. De vogelwereld heeft een Europees karakter. Hagedissen komen in verschillende soorten voor, schildpadden zijn o.a. vertegenwoordigd door de Griekse landschildpad en onder de slangen komt een addersoort voor. Men treft schorpioenen van vrij grote afmetingen in enkele soorten aan.
Bevolking
Volgens de volkstelling van 22 Oct. 1950 bedraagt de bevolking vanTurkije 20 936 000 zielen, van wie 19 308 441 in het Aziatische en 1 626 299 in het Europese deel. De bevolkingsdichtheid, voor het gehele land ca 27 inw. per km2, is het grootst in de vilajets Istanboel (190 inw. per km2) en langs de Zwarte Zee in de vilajets Trebisonde (85), Ordoe (56), Zonguldak (50), en aan de Aegeïsche kust de vilajets Smyrna (Izmir) (54) en Aydin (40), en in het Z. de Hatay (gebied van Iskenderoen) (42). Het schaarst bevolkt is het uiterste O.: de vilajets Hakäri en Wan met resp. 2 en 6,5 inw. per km2.
DE BEVOLKING DER BELANGRIJKSTE STEDEN (1950)
Istanboel 1000022
Ankara 286781
Izmir
(Smyrna) 230508
Adana 117799
Bursa
(Broessa) 100007
Eskisehir 88459
Gaziantep 72743
Kayseri 65489
Konya 64509
Erzoeroem 54360
Sivas 52269
Malatya 49077
Diyarbekir 45495
Samsoen 43937
Mersin 37508
Oerfa 37456
Balikesir 36001
Zonguldak 35631
Ismit 35564
Maras 35071
PROVINCIES (VILAJETS) MET HAAR BEVOLKING (1950)
Afi0n-Karahisar 372566
Agri
(Karakose) 155545
Amasya 163494
Ankara 818271
Antalia 312102
Aydin 337977
Balikesir 563100
Bilecik 136844
Bingöl 97225
Bitlis 88422
B0lu 302805
Burdur 136359
Bursa
(Broessa) 541987
Canakkale 288813
Qankiri 218289
Qoruh
(Artvin) 174511
Izmir (Smyrna) 767374
Kars 409138
Kastam0nu 411576
Kayseri 404650
Kirklareli 192333
Kirsehir 182141
K0caeli 474716
K0nya 740595
Kütahya 419100
Malatya 481386
Manisa 519319
Maras 288631
Mardin 269080
Mugla 240704
Mus 107306
Nigda 331061
Q0rum 342290
Denizli 340010
Diyarbakir 294618
Edime (Adrian0pel) 221125
Eläzig 211400
Erzincan 197460
Erz0er0em 461673
Eskisehir 274571
Gaziantep 328082
Giresun 299243
Gümüshane 203474
Hakäri 44024
Hatay 206277
I^el (Mersin) 317853
Isparta 186152
Istanb0ei 1179666
0erfa 295734
0rdu 372492
Rize 181084
Sams0en 475953
Seyhan 509600
Siirt
(Sirvan) 158838
Sin0p
(Sin0pe) 225427
Sivas 540412
Tekirdag 222916
T0kat 387456
Trabs0n
(Trebis0nde) 419148
Tunceli 105663
Wan 143949
Y0zgat 323506
Z0nguldak 425974