Frans schrijver (Parijs 13 Mrt 1888), was leerling van de École des sciences politiques, verbleef lang in Duitsland, Engeland en Italië en trad in diplomatieke dienst. Als schrijver kreeg hij bekendheid met Ouvert la nuit (1922), waarvan hij als pendant uitgaf Fermé la nuit (1923), twee novellenbundels, kleurig, tragisch, geestig, van een verwonderlijke virtuositeit.
In deze en andere novellenbundels schildert hij virtuoos de morele ontwrichting van de naoorlogstijd. Groter en blijvender roem verkreeg hij sindsdien met zijn reisbeschrijvingen in een hem eigen, cosmopolitisch impressionnisme (o.a. zijn boeken over New York en Londen).Bibl. : Lampes à arc (1919); Feuilles de température (1920); Poèmes (1924), alle drie gedichtenbundels. Tendres stocks (1921) ; Lewis et Irène (1924); l’Europe galante (1925); Rien que la terre (1926); Bouddha vivant (1927); Le Voyage (1927); Magie Noire (1928); Paris Tombouctou (1929); Hiver Caraïbe (1929); New York (1930); Champions du monde (1930); Papiers d’identité (1931, met bibliografie); Air indien (1932); Londres (1933); Les extravagants ( 1936) ; Spectres humains (1936) ; Mylady (1937); e.a.
Lit.: A. Rousseau, Amis et visages du XXe siècle (Paris 1932) ; G. Lemaître, Four French Novelists (1938).
