Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bibliografie

betekenis & definitie

(Grieks: βιβλίον, biblion, boek; γραφεῖν, graphein, schrijven), oorspronkelijk „het schrijven en afschrijven van teksten”, sedert de 18de eeuw evenwel boekbeschrijving (waarnaast de handschriftkunde of palaeografie). Soms wordt het woord bibliografie ook thans nog in zeer ruime zin opgevat, nl. als kennis van al wat met het boek als zaak beschouwd, verband houdt: zijn samenstellende delen (papier, band, inkt, enz.), de boekdrukkunst en haar geschiedenis, de geschiedenis van de tekstoverlevering, de techniek van de boekbeschrijving, enz.

Heden ten dage echter wordt in het algemeen bibliografie in twee duidelijk te scheiden betekenissen gebruikt:

1. in concrete zin: een boekenlijst, naamlijst van boeken, tijdschriften, tijdschriftartikelen, dagbladen, enz., repertorium of literatuuropgave, d.i. dus een lijst van titels van publicaties die volgens een bepaald principe zijn uitgekozen en samengebracht en volgens bepaalde regels gerangschikt worden;
2. in de zin van de kunst of vaardigheid van het aanleggen van deze repertoria, de kennis van deze naamlijsten, van haar geschiedenis, van de methodes en regels toe te passen bij het opstellen van deze titelrepertoria. Dat is de algemeen gangbare continentale opvatting van bibliografie (sommige Engelse moderne bibliografen huldigen thans nog een ruimer opgevat begrip van bibliografie).

Bij de steeds grotere splitsing der wetenschappen in bijzondere gebieden en de gemakkelijkheid en betrekkelijk lage kosten der moderne reproductiemethodes voor teksten is een literaire massaproductie ontstaan, waardoor de bibliografische wetenschap — voor zover hier van wetenschap kan worden gesproken — zich in steeds toenemende belangrijkheid heeft ontwikkeld en meer en meer ook onontbeerlijke hulpwetenschap is geworden bij de studie van andere wetenschappen, daar zij aan deze een gedeelte van het materiaal voor studie levert.

Doel van de bibliografie onder 1 omschreven is: wegwijzer, leidraad of gids te zijn door het geheel of door een speciaal gebied van het menselijk weten. Het huidige verschil tussen bibliografie en catalogus is, dat een bibliografie de titels van boeken, brochures, tijdschriften, tijdschriftartikelen enz. beschrijft, die op grond van een bepaald criterium samengelezen en volgens bepaalde regels geordend werden, onafhankelijk van de vraagwaar deze publicaties aanwezig zijn of geraadpleegd kunnen worden, terwijl een catalogus alleen die boeken enz. beschrijft, die in een bepaalde geordende verzameling aanwezig zijn, zij het een openbare of particuliere bibliotheek. Vroeger werden de benamingen catalogus en bibliografie niet zo streng uit elkaar gehouden; zelfs lexicon, thesaurus, schat en schatkist, tresoor en tresoorken, repertorium, index golden, zowel als catalogus, als synoniemen van bibliografie, als titellijst opgevat.

Het doel, dat de bibliografie heeft, bepaalt

1. de samenstelling er van, d.i. de keuze der op te nemen titels;
2. de ordening of rangschikking der op te nemen titels, zowel als
3. de uiterlijke vorm van de bibliografie of
4. de wijze van beschrijving der opgetekende titels.

Is het repertorium een eenvoudige titellijst, zonder meer, dan noemt men soms dergelijke opsommende bibliografie minder passend een systematische; voegt de bibliograaf een korte inhoudsopgave van de beschreven publicaties bij de titels dan wordt de bibliografie analytisch; in een critische bibliografie komen er bij de titels opmerkingen voor over de waarde en betekenis van de beschreven uitgave.

Wat de uiterlijke vorm betreft kan men onderscheiden: de boekvorm en de kaartvorm. De kaartvorm is vrij zeldzaam: slechts gedurende enkele jaren verscheen bijv. de periodieke Belgische nationale bibliografie op steekkaarten; de boekvorm komt het meest voor. Meer en meer wordt in ieder hand- en leerboek of monografische studie van de laatste tijd een gedeelte aan bibliografische aantekeningen gewijd.

Bibliografieën in boekvorm zijn te splitsen in afgesloten of retrospectieve en doorlopende bibliografieën. Afgesloten zijn die, welke de typografische productie van een afgesloten tijdvak omvatten, geordend volgens een gefixeerd systeem, bijv. chronologisch of naar de aard der werken. Bij doorlopende bibliografieën daarentegen wordt de literatuur steeds op de voet gevolgd en tot op de dag van het afsluiten van het handschrift der bibliografie bijgewerkt. Tevens sluit dit begrip in zich, dat in de toekomst het repertoriëren van de literatuur gelijke tred houdt met haar verschijnen. Afgesloten biografieën kunnen derhalve van betekenis zijn voor de kennis van de gehele of gedeeltelijke typografische productie uit een bepaalde periode in een minder of meer afgelegen verleden; de doorlopende bibliografie verstrekt inlichtingen omtrent de eigentijdse publicatie. In de cumulatieve bibliografie, een vorm van de doorlopende, worden telkens de titelbeschrijvingen die in een of een stel voorafgaande afleveringen vermeld staan, in de jongste uitgave van de reeks opnieuw opgenomen en verwerkt.

De rangschikking der titels kan alphabetisch, systematisch of chronologisch geschieden. De encyclopaedische ordening der titelbeschrijvingen is een bijzondere vorm van alphabetisering, daar in dit geval auteursnamen, boektitels en trefwoorden (of onderwerpen) in één alphabet gerangschikt worden. De zuivere chronologisch aangelegde lijsten zijn betrekkelijk zeldzaam; vaker wordt als tweede of derde rangschikkend element het jaartal van uitgave gebruikt.

Als de eerste bibliograaf, de schepper van de eigenlijke boekbeschrijving wordt genoemd Jan Tritheim, prior in Spanheim, die in 1494 zijn Liber de Scriptoribus ecclesiae uitgaf, maar reeds voor de uitvinding der boekdrukkunst hadden Galenus en Isidorus van Sevilla boekenlijsten samengesteld (zie Th. Besterman, The Beginnings of Systematic Bibliography, 1936).



Universele bibliografieën
zijn repertoria waarin gepoogd wordt alle drukwerken, waar, wanneer of waarover ook verschenen, op te nemen en te beschrijven. De eerste poging in die zin werd gedaan door een dokter uit Zürich, Konrad Gesner met zijn Bibliotheca Universalis, Zürich 1545, waarvan het laatste deel, een Appendix, door hem in 1555 bezorgd werd. In feite is dit repertorium maar betrekkelijk universeel, daar enkel Latijnse, Griekse en Hebreeuwse werken vermeld worden en ca 15.000 titels aangegeven worden, wat ca 20 pct van de tot dan verschenen werken vertegenwoordigt. In de 17de eeuw legde Rafaello Savonarola een Orbis literarius aan, die grotendeels verdwenen is, en op het einde van dezelfde eeuw vulde Francesco Marucelli 112 boekdelen met zijn Mare Magnum, waarvan tot hiertoe enkel de Indice in 1888 te Rome in druk verscheen. Ondanks het utopische van gelijkaardige onderneming, nu de boekenproductie zo ontzaglijk aangegroeid is, vatte bij de aanvang van deze eeuw het Institut international de bibliographie, thans Institut international de documentation genoemd, het plan op een Bibliographia universalis op kaarten aan te leggen. In 1927 bevatten de twee toen te Brussel opgestelde catalogi 13½ millioen kaarten.

Men overwege echter dat tot 1900 er een 30 millioen boeken zouden gedrukt zijn, terwijl in de vier decenniën voor Wereldoorlog II de gemiddelde jaarlijkse wereldproductie op 200.000 boeken, 80.000 tijdschriften en 40.000 kranten geacht werd. Geen wonder, dat het aanleggen van een universele bibliografie een steeds hachelijker onderneming moet worden en dat men er meer en meer op uit is speciale bibliografieën op te stellen. Wegens de omvang van de boekenverzamelingen van de grote encyclopaedische nationale bibliotheken in Groot-Brittannië, Frankrijk en de V.S. kunnen de catalogi van deze instellingen, in zekere mate althans, als universele bibliografieën gelden. Zo bezitten wij thans de Catalogue of printed books in the Library of the British Museum (dl 1-393 London, 1881-1900; suppl. 1-44 London, 1900-1905). In 1931 verscheen het eerste deel van de nieuwe uitgave. De vertraging in dit werk door Wereldoorlog II teweeggebracht heeft in 1946 Amerikaanse bibliothecarissen geleid tot het ondernemen van een fotografische herdruk in een 70-tal boekdelen van de eerste uitgave, te bezorgen door het uitgeverijbedrijf Edward Bros, Ann Arbor, Mich.

U.S.A. De Catalogue général des livres imprimés de la Bibliothèque Nationale, dl 1, Paris 1897, is evenzeer een nuttig werkinstrument. Dit werk schiet echter traag op. Band 171 verscheen in 1948. Beschrijving van het boekenbezit van de Library of Congress, de Noord-amerikaanse federale bibliotheek te Washington D.C. en gedeeltelijk van dat van sommige grote studiebibliotheken in de Unie, tot midden 1942 is te vinden in de Catalogue of books represented by Library of Congress printed cards issued to July 31, 1942, Ann Arbor, Mich. 1942-1946; een herdruk werd tegen einde 1946 in uitzicht gesteld. Der deutsche Gesamtkatalog, hrsg. von der Preussischen Staatsbibliothek, Berlin 1932, zou, naar voor-oorlogse plannen het boekenbezit van 101 Duitse instellingen, ongeveer 35 millioen boekdelen, bestrijken. Verder kunnen in dit verband nog vermeld worden de algemene bibliografische tijdschriften, zoals bijv. Polybiblion, revue bibliographique universelle, Paris 1868.

Buiten die universele bibliografieën zijn er de algemene bibliografieën, in die zin, dat zij publicaties over alle mogelijke takken van wetenschap kunnen repertoriëren, met dien verstande echter, dat zij in een of ander opzicht een of meer beperkingen bij de keuze der op te nemen titels toepassen. Is dat schiftingskriterion of leidend beginsel voor de opneming der titels van politico-geografische aard, dan hebben wij met nationale, gewestelijke of plaatselijke bibliografieën te doen; op grond van de aard of soort van de publicaties kan de keuze eveneens gebeuren en kan men derhalve bibliografieën aanleggen van incunabelen, post-incunabelen, tijdschriften, tijdschriftartikelen, pamfletten, dagbladen, etc.; ook de zeldzaamheid of hoge prijs van de boeken kan als maatstaf voor de opneming worden aangewend. Morele, aesthetische of wetenschappelijke waarde geldt soms als basis bijv. voor het opstellen van keuzebibliografieën; neemt men als onderwerp der bibliografie de bedrijvigheid van een bepaald persoon en legt men een lijst aan van de geschriften van en/of over deze figuur, dan verkrijgt men een individuele of persoonlijke bibliografie. Bij een corporatieve of groepsbibliografie daarentegen is de stand, sociale rang of beroep van de auteurs der beschreven geschriften de toetssteen voor het al of niet opnemen der titels van hun geschriften of van de publicaties, die over hen het licht zagen. Speciale bibliografieën of vakbibliografieën zijn m.n. de repertoria van titels van geschriften over een bepaalde wetenschap, tak of enig ander onderdeel van deze wetenschap.

De belangrijkste groep onder de algemene bibliografieën is de nationale bibliografie. In de grote landen zoals Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, de V.S., is het vrij initiatief verantwoordelijk voor het opstellen en uitgeven van een nationaal bibliografisch repertorium; dit is o.m. ook het geval in Nederland. In andere landen is het een staatsorganisme, dat zich met dit werk bezighoudt, zoals bijv. in België.

Over het algemeen zijn deze nationale bibliografische repertoria — die men primaire bibliografieën pleegt te noemen, omdat zij als basis voor de andere kunnen dienen — lijsten van geschriften, die binnen de grenzen van het land gedrukt of uitgegeven worden. Soms wordt dit werkplan ruimer opgevat en worden dienvolgens al de publicaties in de landstaal verschenen ook buiten het eigen nationaal gebied, opgenomen. In andere gevallen wordt zelfs al wat in den vreemde over eigen land en volk in boekvorm op de markt komt, in de nationale bibliografie gerepertorieerd.

In NEDERLAND werd in 1815 de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels opgericht, die sinds 1834 het Nieuwsblad voor de boekhandel uitgeeft, hetwelk van Jan.-Oct. 1834 het Letterkundig Nieuwsblad heette en sinds 1870 eenmaal per week verschijnt. Hierin worden lijsten der nieuw verschenen boeken gepubliceerd, die later (tot 1930) tot maandlijsten werden samengevat. Met het werk van C. L. Brinkman, die in 1846 begon jaarlijks alphabetische lijsten van boeken uit te geven, breekt voor de Nederlandse bibliografie een groot tijdperk aan. Deze jaarlijsten werden tot grotere overzichten samengevoegd en zo gaf Brinkman uit: Alphabetische naamlijst van boeken, plaat- en kaartwerken enz. van 1833-1849 (Amsterdam 1858), gevolgd door een ander over de jaren 1850-1862.

R. van der Meulen zette het werk van Brinkman voort en gaf uit: Brinkman's catalogus der boeken, plaat- en kaartwerken enz. 1850-1882; 1882-1891; 1891-1900; 1901-1910; 1911-1915; 1916-1920. Bovendien stelde hij registers samen, behorende bij Brinkman’s alphabetische naamlijsten, het eerste over de jaren 1850-1875 en verder aansluitend op de naamlijsten en titelcatalogi over de jaren 1800-1888 en 1889-1900 en dan aansluitend op de systematische repertoria. Na de dood van R. van der Meulen zette D. Smit het werk voort; over de jaren 1921-1925 verscheen weer een vijfjaarlijkse lijst met repertorium, zoals dat in 1911 begonnen was; daarna kwamen jaarlijkse lijsten uit over de jaren 1926, 1927 en 1928 door D. Smit bewerkt, terwijl in 1929 het werk werd voortgezet door G. J. van der Lek.

In datzelfde jaar verschenen de lijsten in encyclopaedische vorm, zodat van 1929 af de nieuw uitgekomen boeken alphabetisch op schrijversnaam, titel en onderwerp beschreven zijn. In 1930 werd bovendien naar Amerikaans voorbeeld Brinkman’s Cumulatieve catalogus samengesteld, maandlijsten waarin telkens de boekenproductie der vorige maanden opnieuw in één alphabet vermeld werd. De vijfjaarlijkse overzichten 1926-1930; 1931-1935 en 1936-1940 werden door G. J. van der Lek opgesteld. De boeken in de Nederlandse taal, die in België het licht zien, komen in de jongste repertoria steeds beter tot hun recht. Thans zijn ze zelfs tussen de titels der Noordnederlandse uitgaven te vinden, en niet langer onder een afzonderlijke rubriek. Als doorlopende nationale bibliografie valt te vermelden naast het Nieuwsblad voor de boekhandel het Nieuwsblad van den boekhandel in Nederlandsch-Indië, dat sedert Jan. 1940 verschijnt.

In het tijdvak 1600-1850 is de nationale bibliografie niet geheel volledig en betrouwbaar. Het werk van Johannes van Abkoude, die in 1741 een Naamregister van Nederduytsche boeken enz., van 1640-1740 uytgekomen, in het licht gaf, mag gelden als de grondslag der nationale bibliografie. Reinier Arrenberg vulde het werk van J. van Abkoude aan tot het jaar 1772 en verbeterde het, terwijl in 1788 een 2de dr., herzien, verbeterd en tot het jaar 1787 vermeerderd verscheen. Hij verlegde tevens de terminus a quo tot 1600. Over de jaren 1788 en 1789 ontbreekt de bibliografie. Toen werd het werk door J. de Jong weer opgevat, die uitgaf Alphabetische naamlijst van boeken . . . sedert 1790-1832 in Noord-Nederland. . . uitgekomen (’s-Gravenhage-A’dam 1835) waarop het werk van Brinkman van 1833 af aansluit.

Het tijdperk vóór 1600 is op een prachtig deskundige wijze bewerkt tot 1540 (incunabel- en post-incunabeltijd); de bibliografie van 1540-1600 is echter maar fragmentarisch gebleven, ondanks de monumentale Bibliotheca belgica van de Zuid-Nederlander F. van der Haeghen en enkele monografieën. J. W. Holtrop, Monuments typographiques des Pays-Bas au 15me siècle (La Haye, 1868) en M. F. A.

G. Campbell, Annales de la typographie néerlandaise au 15me siècle (La Haye 1874, met 4 suppl. 1878-1890) bewerkten de incunabeltijd in de Nederlanden, nadat Jacob Visser in 1767 in zijn Uitvinding der boekdrukkunst een lijst van Nederlandse incunabelen had afgedrukt. De post-incunabelen (1501-1540) werden uitstekend beschreven door Wouter Nijhoff’s Bibliographie de la typographie néerlandaise des années 1901-1905. Litt. 1-20 (La Haye 1901-1912) en door Wouter Nijhoff en M. E. Kronenberg in hun Nederlandsche bibliographie van 1500-1540 (’s-Gravenhage 1919-1942). Ook de zo even genoemde Bibliotheca Belgica van F. van der Haeghen komt hiervoor in aanmerking.

Ten slotte kan hier ook nog vermeld worden de alphabetische bibliografie (1550-1800) op kaart door wijlen W. P. van Stockum Jr bewerkt en nu bewaard in de Koninklijke Bibliotheek.

In BELGIË ontwikkelde de nationale bibliografie zich ietwat anders. Aanvankelijk speelde het particulier initiatief een grote rol. Van 1822-1830 verscheen te Brussel bij De Mat de Revue bibliographique du royaume des Pays-Bas et de l’étranger. In feite vindt men hierin slechts een beperkte keuze van titels. Vollediger waren echter de Bibliographie de Belgique ou Catalogue général des livres belges, die te Brussel van 1838-1861 door Ch. Muquardt bezorgd werd en de Journal de l’imprimerie et de la librairie en Belgique de 1894-1868. Waren deze bibliografische periodieken door boekhandelaars opgesteld en uitgegeven, van het derde kwartaal van de 19de eeuw af zal de Belgische nationale bibliografie een zeker officieel karakter krijgen, zowel de afgesloten als de doorlopende.

In 1869 tracht H. Merzbach uit Brussel de Belgische regering voor het uitgeven van een nationaal bibliografisch tijdschrift te interesseren. Het is echter pas in 1875 dat, door medewerking van de Koninklijke Bibliotheek van België, onder de titel Bibliographie de Belgique de eerste aflevering van een maandschrift voor nationale bibliografie, die naam waardig, het licht zag; alle boeken, muziekstukken, gravures, lithografieën, kaarten en plattegronden die in het land verschenen of er gedrukt werden, werden daarin beschreven; een repertorium op de inhoud der Belgische periodieken sloot daarbij aan.

In 1880 werd deze Bibliographie een veertiendaags tijdschrift, waarvan de jaargang afgesloten werd met een naamlijst van werken, die door auteurs van Belgische nationaliteit in het buitenland uitgegeven werden, te zamen met een stel van titelbeschrijvingen van uitheemse publicaties waarin over België gehandeld werd. Die toen ingevoerde uitbreiding van het programma wordt in beginsel nu nog in ere gehouden. Van 1890 tot en met 1894 verscheen deze bibliografie opnieuw als een maandblad en werd in die korte tijdspanne door P. Weissenbruch uitgegeven. Van 1895-1911 werd het tijdschrift een veertiendaags bulletin, uitgegeven onder de auspiciën van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Openbaar Onderwijs door de Cercle belge de la librairie et de l’imprimerie, met, van 1899 af, de medewerking van het Institut international de bibliographie. Dit verklaart het verschijnen van de bibliografie van 1906-1912 in boekvorm èn in kaartvorm.

Van 1912 af werd de uitgave bezorgd door de Koninklijke Bibliotheek te Brussel tot in 1921 een speciale dienst, nl. de Service de la Bibliographie de Belgique, tot einde 1930 met dit werk belast werd. Sedert 1931 is het de Kon. Bibliotheek, die zich het te repertoriëren materiaal aanschaft en het beschrijft in maandelijkse lijsten, die sedert 1 Jan. 1931 (57ste jg) de tweetalige titel Bibliographie de BelgiqueBelgische Bibliographie dragen. De uitgave van het repertorium op de inhoud der Belgische periodieken werd na 1925 gestaakt.

De eerste eigenlijke retrospectieve nationale bibliografie is de bio-bibliografische Bibliotheca Belgica van Valerius Andreas in 1623 te Leuven uitgegeven (2de herz. en verm. uitg. in 1643), waarop 5 jaren later die van Fr. Sweertius volgde; Athenae Belgicae sive Nomenclator inferioris Germaniae Scriptorum, Antverpiae 1628. Grotendeels gesteund op Valerius Andreas’ werk, waaruit nota’s woordelijk overgenomen werden, is het bijgewerkt bio-bibliografisch woordenboek, dat J. F. Foppens in 1739 in twee boekdelen onder de even weinig oorspronkelijke titel Bibliotheca Belgica uitgaf. Veel vollediger en ook nauwkeuriger uitgevoerd is het monumentale werk, dat J.

N. Paquot van 1763-1770 te Leuven in 18 dln in het licht gaf en naar een Frans voorbeeld Mémoires pour servir à l’histoire littéraire des XVII provinces des Pays-Bas doopte. We moeten dan weer meer dan een eeuw wachten, vooraleer wij een afgesloten nationale bibliografie, die naam waardig, ontmoeten, de zgn. Bibliographie nationale. Dictionnaire des écrivains belges et catalogue de leurs publications in 4 dln. Inderdaad, de Bibliotheca Belgica door Aug. Scheler aangelegd en door A.

Schnee in 1861 te Brussel op de markt gebracht was in feite slechts een keuzebibliografie, die enkel de voornaamste uitgaven, tussen 1830 en 1860 verschenen, beschreef. De eerste afleveringen van de Bibliographie nationale verschenen in 1881; het eerste deel werd echter pas afgesloten in 1886, terwijl het laatste, dat tevens het aanvullend Supplément bevat, pas in 1910 van de pers kwam. Van de oorspronkelijke redactieleden — A. de Koninck, J. de le Court, G. Ruelens, H. Verbeke en V. Luerquin — bleef toen slechts deze laatste over.

Want dit was een collectieve onderneming van een Commissie die, naar aanleiding van een voorstel van de Union littéraire belge in 1879 ingericht werd met een cultuurpropagandistisch doel, nl. door het beschrijven in een repertorium van al wat er, tussen 1830 en 1880, in België gedrukt en uitgegeven werd of elders door Belgen werd gepubliceerd, het aandeel te belichten van de jonge Staat, waarvan in 1880 het vijftigjarig bestaan gevierd werd, in het geestesleven van de 19de eeuwse Westerse wereld. De volgende vijftigjarige periode 1880-1930 is thans te Brussel in bewerking.

Inmiddels was reeds te Gent een Vlaemsche Bibliographie verschenen of Lijst der Nederduytsche boeken in België sedert 1830 uitgegeven. De compilator was F. A. Snellaert. Dit werk is niet ontsproten uit een bibliografische behoefte maar veeleer uit het rond 1830 opnieuw ontwaakt Vlaams bewustzijn, om aan te tonen, hoeveel Zuidnederlandse werken er verschenen waren op het stuk der „fraaye letteren”, doch hoe weinig over eigenlijk wetenschappelijke onderwerpen, en om tot aanvulling van die leemte aan te sporen. Een tweede tot 1855 bijgewerkte uitgave zag het licht te Gent in 1857, ditmaal onder Snellaert’s naam. Het door Snellaert verzameld materiaal werd later verder bijgewerkt tot 1890 door Fr. de Potter in zijn prachtige Vlaamsche Bibliographie.

Lijst der boeken, vlug- en tijdschriften, muziekwerken, kaarten ... in België van 1830 tot 1890 verschenen,
in opdracht van de Kon. Vlaamsche Academie te Gent van 1893-1902 uitgegeven.

Als retrospectieve Noord- en Zuidnederlandse nationale bibliografie kan hier ook de keuzebibliografie van J. Verschueren S.J. vermeld worden, nl. Nederlandsch Bibliographisch Woordenboek, bevattende de belangrijkste werken in Noord- en Zuid-Nederland verschenen in het eerste kwart der 20ste eeuw (1900-1929), 2de dr., Turnhout 1933.

De bibliografie van de periodes in België vóór 1830 is in de laatste honderd jaar nooit systematisch bewerkt, tenzij dan in het nooit volprezen, doch in langzaam tempo voortgezet, werk van F. van der Haeghen. Omstreeks de tijd, dat de Commissie van de Bibliographie nationale haar werkzaamheden aanvatte, had F. van der Haeghen grootse plannen en begon een ploeg, onder zijn bezielende leiding, in zijn Grootnederlands opgevatte Bibliotheca Belgica, Bibliographie générale des Pays-Bas…, Gand-La Haye, 1880, Série 1 T. 1-27 (1880-1890), Série II, T. 1-27 (1891-1923), Série III (1924 en vlg.), een bewerking van de periode vóór 1800; alle Noord- en Zuid-nederlandse drukken uit de 15de en 16de eeuw, en de voornaamste uit de latere periode zouden hierin uitvoerig en nauwgezet beschreven worden.

Als voorbeeld van regionale of gewestelijke bibliografie kan hier bijv. genoemd worden het werk van J. H. Riddering en G. S. Wolthuis, Lijst van door Groningers geschreven werken vanaf de Middeleeuwen tot heden ten dage, Groningen 1941. Locale bibliografieën zijn bijzonder talrijk in het Z., al zijn zij niet immer volledig; o.m. kunnen Aalst, Antwerpen, Brugge, Dendermonde, Gent, leper, Kortrijk, Mechelen, Oudenaarde in dit verband worden vermeld.

Tot de groep van de repertoria volgens de aard der beschreven bibliografische documenten aangelegd, behoren de bibliografieën der incunabelen, der post-incunabelen (vgl. hierboven), der tijdschriften. Bij deze laatste valt er onderscheid te maken tussen de repertoria van tijdschriftentitels, als bijv. E. Bacha en R. Dupierreux, Périodiques belges, Répertoire par titres et par sujets, Bruxelles 1928 (Supplément in 1931) en de repertoria op de inhoud der tijdschriften, als bijv. de Internationale Bibliographie der Zeitschriftenliteratur, Leipzig 1897; of het tot en met 1925 als onderdeel van de Bibliographie de Belgique verschenen Bulletin des Sommaires (1899-1925); of het maandschrift Nijhoff’s Index op de Nederlandsche Periodieken van algemeenen inhoud, ’s-Gravenhage 1910 of het Repertorium op de Nederlandsche tijdschriften bewerkt en uitgegeven door de Koninklijke Bibliotheek Afdeeling Documentatie. Jg. 1 -8, ’s-Gravenhage 1915-1922. De vakbibliografie van tijdschriftenliteratuur heeft zich in de jongste decenniën bijzonder ontwikkeld.

Over kostbare en zeldzame werken werden verscheiden algemene bibliografieën aangelegd; al zijn de daarin verstrekte inlichtingen betreffende de prijs niet langer up-to-date toch zijn zij thans nog vaak geraadpleegde werkinstrumenten. In 1810 gaf J. C. Brunet uit: Manuel du libraire et de l’amateur de livres, van welk werk van 1860-1880 een 5de dr. verscheen, bestaande uit 6 dln met 2 suppl. door P. Deschamps en Gustave Brunet. Het werk van Brunet is onovertroffen in nauwkeurigheid.

Zelfs kwam in 1928 te Parijs een anastatische druk van de 5de dr. uit. In 1859-1869 gaf J. G. Th. Graesse zijn Trésor de livres rares et précieux (7 dln) te Dresden uit, waarin meer Engelse, Duitse en Scandinavische boeken werden opgenomen dan in Brunet’s Manuel. Een anastatische druk verscheen te Berlijn in 1922. Ook Seymour de Ricci’s The Book collector’s guide (New York 1921) kan desnoods tot deze groep gerekend worden, alhoewel het haast uitsluitend over de Engelse literatuur handelt.

Algemene keuzebibliografieën die zich tot doel stellen wat in een of ander opzicht als het beste beschouwd wordt te vermelden, worden gewoonlijk aangelegd ten behoeve van de doorsnee bezoeker van openbare leeszalen of van de niet-deskundige die leiding of voorlichting in zijn lectuur verlangt. Een internationaal voorbeeld van deze groep is het door het Institut international de Coopération intellectuelle uitgegeven periodiek repertorium: Ouvrages remarquables parus dans différents pays. Notable books published in various countries (Paris 1926). Het Lectuur-Repertorium (Antwerpen 1932-1946) en de Standaard Catalogus van het R.K. Centraal Bureau voor Lectuur + Suppl., A’dam-Voorhout z.d. horen hierbij thuis.



Individuele
of persoonlijke bibliografieën zijn niet meer te tellen, zelfs niet op een klein gebied als het Nederlandse.



Groeps-
of corporatieve bibliografieën verstrekken lijsten van publicaties door de leden van een bepaalde groep bezorgd: promovendi, docenten, leden van geleerde of andere genootschappen, kloosterlingen enz. Zo hebben wij bibliografieën van academische proefschriften in J. J. Dodt, Repertorium dissertationum Belgicarum. Traj. ad Rh., 1835; M. A. Dée, Academische proefschriften verdedigd te Leiden, Utrecht, Groningen en Amsterdam in de jaren 1877-1899 (Leiden 1900); J.

W. Wijndelts, Catalogus van academische proefschriften verdedigd aan de Nederlandsche universiteiten gedurende de jaren 1815-1900 (Groningen 1903); Catalogus van Academische geschriften in Nederland en Nederlandsch-Indië verschenen Jg 1 (Utrecht 1924) — (Naam- en zaakregister op de Jg 1-10, 1924-1933), (’s-Gravenhage 1940). Als een overzicht van het werk van de leden van een vereniging kan vermeld worden R. Roemans, Lijst van leden van de Vereeniging van Letterkundigen met hun werk van 1925 tot 1935 (St Niklaas z.j.). Sommige jaarboeken van genootschappen of jaarverslagen van wetenschappelijke instellingen leveren eveneens geregeld een lijst van de werken van hun leden.

Als laatste groep van de algemene repertoria kunnen hier de bibliografieën van de anoniemen en pseudoniemen vermeld worden. Bestaan er enkele oude internationale, de meeste zijn nationaal. Voor de Nederlandse boekenproductie komen o.m. in aanmerking: J. Delecourt, Essai d’un dictionnaire des ouvrages anonymes et pseudonymes publiés en Belgique au XIXe siècle et principalement depuis 1830 + Supplément A-Z (Bruxelles 1863-1866). Al is het werk hoofdzakelijk op de Franstalige literatuur in België ingesteld, toch worden hierin ook enkele Nederlandse werken geïdentificeerd; V. A. de la Montagne, Vlaamsche Pseudoniemen (Roeselare 1884); J.

J. van Doorninck, Vermomde en naamlooze schrijvers op het gebied der Nederlandsche en Vlaamsche letteren, 2de uitg., 2 dln (Leiden 1883-1885); A. de Kempenaer’s uitgave Vermomde Nederlandsche en Vlaamsche Schrijvers (Leiden 1928) is een aanvulling op Van Doorninck’s werk. Voor de jongere auteurs komt C. T. Tuymelaar en J. van Lindonk: Pseudoniemen uit Nederlandsche en vreemde literatuur (Assen 1939) in aanmerking. Dit is echter zonder meer een lijst van schuilnamen met de oplossing.

De vakbibliografieën vormen de derde hoofdgroep. Door de immer toenemende specialisering groeit deze reeks steeds aan, en ze kan, evenals de wetenschappen, in vele rubrieken onderverdeeld worden. Het is de inhoud van de geschriften, die het al dan niet onderbrengen van een titel in een vakbibliografie zal bepalen; allerlei andere elementen (bibliotechnische vorm, tijd en plaats van uitgave, taal enz.) kunnen verder als secundaire schiftingscriteria gebruikt worden, zodat ook in deze hoofdgroep een grote verscheidenheid bestaat naargelang de begrenzingen, die de opstellers zich opleggen.

De massa van bibliografische repertoria werd in de loop der 19de eeuw reeds zo overweldigend, dat het nuttig en nodig bleek reeds lijsten aan te leggen van de voorhanden bibliografische werkinstrumenten; zo ontstonden dan de bibliografieën van bibliografieën: sommige algemeen, d.i. lijsten van bibliografieën op het gehele gebied van het menselijk weten, m.a.w. bibliografieën van algemene en speciale bibliografieën; andere zijn speciaal, d.i. repertoria van bibliografische werkinstrumenten op een bepaald wetenschapsgebied; sommige zijn afgesloten, andere doorlopend enz.

Tot de afgesloten bibliografieën van bibliografieën behoren: J. Petzholdt, Bibliotheca bibliographica. Kritisches Verzeichnis der das Gesamtgebiet der Bibliographie betreffenden Literatur des In- und Auslandes in systematischer Ordnung (Leipzig 1866); L. Vallée, Bibliographie des bibliographies (Paris 1883, suppl. 1887); H. Stein, Manuel de bibliographie générale (Paris 1897); G. Schneider, Handbuch der Bibliographie, 4.

Aufl. 1930; J. Minto, Reference books (London 1929) (Suppl. van 1931 af); I. G. Mudge, Guide to Reference books, 6th ed. (Chicago 1936) (met suppl. in 1939, 1941, 1944); H. Bohatta u. W.

Funke, Internationale Bibliographie der Bibliographien (Frankfurt a. M. 1939) (5e Afl. verscheen in 1943); Th. Besterman, A world bibliography of bibliographies. 2 vol. (Oxford 1939-1940). (Een nieuwe verm. uitg. wordt voorbereid); F. Calot et G. Thomas, Guide pratique de bibliographie (Paris 1936).

Een bibliografie der doorlopende bibliografieën geven M. Godet en J. Vorstius, Index bibliographicus. Catalogue international des bibliographies courantes, 2e éd. (Berlin-Leipzig 1931).

Er bestaan zelfs doorlopende bibliografieën van bibliografieën, zoals bijv. Internationaler Jahresbericht der Bibliographie. The year’s work in bibliography. Annuaire international des bibliographies, Jhrg. 1 (1930), dat door J. Vorstius sedert 1931 bezorgd wordt en te Leipzig verschijnt. The Bibliographie Index. A cumulative bibliography of bibliographies, die van 1938 af door de Wilson Co. te New York N.Y. om de drie maanden wordt uitgegeven, is niet zo internationaal opgevat, maar is een bewijs temeer van het steeds groeiend aantal bibliografische publicaties, die het licht zien.

In enkele landen bestaan tegenwoordig bibliografische centra, waar men op aanvraag bibliografische inlichtingen kan krijgen. De meest bekende daarvan zijn die in Engeland en in Italië. In eerstgenoemd land heeft men The National Central Library, London W.C. 1. Italië bezit het Centro Nazionale di Informazioni Bibliografiche, Bibl. Naz. Centrale, Via del Collegio Romano te Rome.

PROF. DR J. F. VANDERHEYDEN

Lit.: J. Ferguson, Some aspects of bibliography (1900); J. D. Brown, A manual of practical bibliography (London 1906); G. S. A.

Josephson, Bibliographies of bibliographies 2nd ed. (Chicago 1913); D. Murray, Bibliography: its scope and methods (1917); V. Grundtvig, Om Bibliografi og Bibliografier (Köbenhavn 1919); G. Schneider, Einführung in die Bibliographie (Leipzig 1936) (een der beste inleidingen); K. Schottenloher, Die Anfänge der neueren Bibliographie (in: Festschrift für Georg Leidinger) (München 1930); R. McKerrow, An introduction to bibliography for literary students, 2nd impr. (London 1928) (over bibliografie in zeer ruime zin opgevat); Th.

Besterman, The beginnings of systematic bibliography, 2nd ed. rev. (Oxford-London 1936); G. Fumagalli, La Bibliografia (Roma 1923); A. Esdaile, A student’s manual of bibliography (London 1931); G. Schneider, Theorie u. Geschichte der Bibliographie in Bd 1 (p. 828-849) von Handb. der Bibliothekwiss. hrsg. v. Fr.

Milkau (Leipzig 1931); Archer Taylor, Renaissance Guides to Books, etc. (Univ. of Calif. Press, Berkeley 1945); W. A. Petri en G. J. van der Lek, Bibliografie. Beknopte Handleiding, 4de verb. en verm. dr. (Amsterdam 1947).

< >