Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

OBLIGATIE

betekenis & definitie

(Lat. obligatio, verbintenis) of schuldbrief noemt men gewoonlijk een aan toonder gestelde schuldbekentenis wegens geleend geld, doch het woord wordt ook wel in andere betekenissen gebruikt: in die van schulderkenning wegens geleend geld zonder meer, van aandeel in een obligatielening met vele geldschieters op gelijke voorwaarden, enz. Laatstgenoemde obligatievorm is de meest voorkomende; hij doet zich voor in allerlei schakeringen.

Bij de uitgifte van een obligatie-lening wordt een omvangrijke schuld ineens aangegaan door het emitterende lichaam; de mogelijkheid van het aangaan van een dergelijke geldlening wordt geschapen door de splitsing van de lening in gelijke bedragen per obligatie, waardoor verhandelbare, courante effecten kunnen ontstaan. Naarmate de omvang van de lening groter is, is het aantal stukken talrijker en de kans op courantheid groter. Beursnotering is hierbij van overwegende betekenis. De courantheid van de obligaties is daarom zo belangrijk, omdat de geldverschaffers gewoonlijk niet persoonlijk met de credietwaardigheid van het betrokken lichaam op de hoogte zijn, maar daar vertrouwen in hebben — of wel vertrouwen, dat de bankinstelling, die de emissie bemiddelt, daarover zich voldoende zal hebben georiënteerd, — terwijl zij veronderstellen, te allen tijde door verkoop het beschikbaar gestelde bedrag te zullen kunnen terugontvangen.

De obligatie bestaat uit het stuk zelf, de mantel, en de couponbladen (z coupon), welke dienen voor het incasseren van de rente, gewoonlijk per half jaar. De schuld wordt voor een bepaalde tijd aangegaan. De aflossing wordt bij de uitgifte geregeld: aflossing ineens na een bepaald aantal jaren; gewoonlijk geleidelijke aflossing door jaarlijkse uitloting van een van tevoren bepaald aantal obligaties. Het uitlotingsplan geeft hiervoor de grondslag. Dikwijls wordt bepaald, dat een zeker bedrag voor aflossing zal worden aangewend, vermeerderd met de door aflossing in vorige jaren vrijgevallen rente, hetgeen betekent, dat het aflossingsplan is gebaseerd op het annuïteitensysteem, waarbij voor aflossing en rente te zamen telken jare een gelijk bedrag beschikbaar wordt gesteld. Een obligatie-lening betekent: er worden geldmiddelen op lange termijn, doch niet blijvend, niet permanent, ter beschikking van het emitterende lichaam gesteld.

Indien een onderneming in aanzienlijke mate bij haar financiering gebruik wenst te maken van obligatie-kapitaal, zal het navolgende dienen te worden in aanmerking genomen:

a. Er moet zijn een rechtsvorm, die een blijvend voortbestaan mogelijk maakt, onafhankelijk van de levensduur van bepaalde personen. Dus een naamloze vennootschap, soms een commanditaire vennootschap op aandelen — ook een coöperatieve vereniging. Niet bij eenmanszaak of firma.
b. Er moeten zijn stabiele inkomsten, zodat regelmatige betaling van de rente niet in het gedrang zal komen. Is de onderneming zeer conjunctuurgevoelig, dan vormen de vaste lasten een gevaar ten aanzien van de liquiditeit.
c. De rentabiliteit van het kapitaal, in de onderneming werkzaam, moet liggen boven het rendement van de obligatie-lening. Het surplus, de meerdere opbrengst, komt ten goede aan de rentebiliteit van het eigen kapitaal. In zoverre is obligatie-financiering gewoonlijk aantrekkelijk, omdat de kosten als regel laag zijn in vergelijking met de baten.
d. Gewenst is omvangrijk vast actief; dit geeft enige meerdere zekerheid voor de obligatiehouders, die crediteuren op lange termijn zijn en niet de gang van zaken bij de onderneming — debitrice op de voet volgen. Zijn er courante onroerende goederen, die bij executie een normale prijs zullen opbrengen, dan heeft een hypothecaire-obligatielening zin. De positie van de geldgevers is daarmede sterker dan anders het geval zou zijn; daartegenover zal de geldnemer tegen voordeliger rente lenen.

Zijn de onroerende goederen incourant, dan is de verkoopmogelijkheid meestal gering en is een hypothecaire obligatie-lening misplaatst. De bankinstelling, die bij de emissie haar naam laat vermelden, zal dan bezwaar hebben tegen een hypothecaire obligatielening; zij weet, dat de geldgevers dan zouden verwachten, dat de lening door de onroerende goederen voldoende zou zijn gedekt. Veelal wordt in die gevallen gebruik gemaakt van de negatieve hvpotheekclausule: de onderneming verbindt zich de onroerende goederen niet te verkopen of te belasten, zolang de obligatie-lening niet is afgelost.

Bij omvangrijke onroerende goederen en duurzame productiemiddelen kunnen, als de afschrijvingen behoorlijk worden verdiend, de aflossingen enigermate worden geregeld naar de afschrijvingen. Juist doordat de obligatie-lening geen blijvende financiering betekent, maar een langdurig-tijdelijke, kan het van belang zijn, dat omvang en gebruiksduur van het vast actief enigermate correspondeert met grootte en duur van de lening.

e. Met het oog op de solvabiliteit moet de eis worden gesteld, dat de onderneming in vergelijking met het vreemde kapitaal, beschikt over een eigen kapitaal van voldoende grootte. Eventuele verliezen moeten kunnen worden gebracht ten laste van het eigen kapitaal, zodat de crediteuren, onder wie de obligatie-houders, ten volle zullen kunnen worden voldaan.

Bij een hypothecaire obligatie-lening behoort een trustee te zijn aangewezen, te wiens naam de hypotheek-acte kan worden gesteld. Tegenwoordig zijn ook overigens een trustacte en een trustee regel bij een obligatie-lening; daardoor kunnen dan regelingen worden getroffen, indien nodig, die alle obligatie-houders binden. Het is dus verstandig de trustacte te raadplegen, alvorens aan een obligatielening deel te nemen.

De koers van uitgifte is afhankelijk van de stand van de kapitaalmarkt, de rentestand, de beoordeling van het risico en de voorwaarden van de lening. Acht men geen risico aanwezig, wordt te eniger tijd afgelost a pari en is de rente van de obligatie-lening gelijk aan de rente, die de geldgevers wensen, dan zal de koers 100 pct zijn. Aangeboden en gevraagde rente, alsmede de aflossingsvoorwaarden bepalen dus vnl. de koers. Bij aankoop van obligaties tegen een zekere koers, kan worden berekend welke de reële of effectieve rente is, die de belegger bij een dergelijke aankoop maakt.

Door de enorme groei van de institutionele beleggers, als levensverzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen, sociale fondsen, die alle in hoofdzaak een geldsommen-belegging nodig hebben, is er voortdurend vraag naar obligaties voor belegging. Dit heeft in de na-oorlogse jaren geleid tot obligatie-financiering, op groter schaal dan vermoedelijk wel wenselijk was. Productie-ondernemingen, die behoefte hebben aan risicodragend kapitaal, worden te veel gedrongen naar de markt voor obligatiekapitaal, doordat de besparingen vnl. worden geleid naar de institutionele beleggers.

Bij converteerbare obligaties hebben de geldgevers het recht, de obligaties in een bepaalde verhouding om te wisselen tegen aandelen. Het kan zijn, dat de leiding van de onderneming hoopt, dat op die wijze op den duur de lening zal verdwijnen door omzetting in eigen kapitaal, dat tijdens de emissie niet was onder te brengen gevolg van de marktverhoudingen.



Pandbrieven
zijn obligaties, uitgegeven door hypotheekbanken of door scheepsverbandmaatschappijen. De naam „pand” is er ten onrechte aan gegeven, want pandbrieven zijn geen hypothecaire obligaties. De hypotheekbank plaatst obligaties bij beleggers en besteedt de op die wijze verkregen gelden voor het verstrekken van de hypothecaire geldleningen. Op de balans van de hypotheekbank treft men als voornaamste actief aan de post hypothecaire geldleningen (bijv. ƒ 50 000 000) en als voornaamste passiefpost Pandbrieven (ongeveer een zelfde bedrag). De winst komt vnl. uit de marge tussen hypotheekrente en pandbriefrente. De (courante) pandbrieven kosten minder aan rente dan de (incourante) hypothecaire geldleningen opbrengen.

De pandbrieven zijn gewone schuldbrieven met vaste rente. De hypotheekbank heeft voor haar vorderingen als zekerheid de onderpanden; de pandbriefhouders hebben alleen hun vordering op de hypotheekbank.



Inkomstobligaties
zijn obligaties, die alleen rente zullen geven, als de inkomsten van de debitrice dit mogelijk maken.



Winstdelende obligaties
geven behalve de vaste rente uitkeringen uit eventuele overwinst.



Premie-leningen
zijn obligatie-leningen met zeer lage rente; het verschil met de normale rente wordt wel uitbetaald, doch in de vorm van door loting toe te wijzen premies.



Loten-leningen
zijn obligatie-leningen met obligaties van gewoonlijk geringe nominale waarde (ƒ 5,—, ƒ 10,—, ƒ 70,—). De normale rente wordt wel berekend, maar niet op regelmatige wijze uitgekeerd. Ook wordt niet regelmatig afgelost. De aflossing plus de opgelopen rentebedragen worden als loterij-prijzen uitbetaald. Wie alleen het aflossingsbedrag terug ontvangt komt er uit met „eigen geld”.

Bij de Overheidsfinanciering neemt de obligatielening een zeer belangrijke plaats in. Door de grote markt van overheidsobligaties wordt de plaatsingsmogelijkheid in hoge mate bevorderd; door de courantheid dus der strikken.

In de depressie-jaren na 1930 maakte de Staat gebruik van zijn positie als zeer grote geldlener, om door conversie de rente der obligatie-leningen op een zo laag mogelijk niveau te brengen. Veelal wordt bij de uitgifte door de geldnemer het recht bedongen van versterkte aflossing boven de overeengekomen aflossing. Door gehele leningen ineens aflosbaar te stellen konden de grote beleggers practisch worden gedwongen, deel te nemen aan de nieuwe lening met lagere rente, welke moest dienen ter vervanging van de oude. Om geforceerde, te ver gaande daling van de rente tegen te gaan, werd in die jaren het Nederlandse „Beleggersfront” in het leven geroepen door de grote beleggende maatschappijen. Dit beleggerskartel is er vrijwel in geslaagd, daling van de obligatie-rente beneden 3½pct te voorkomen.

PROF. J. BRANDS

Lit.: B. H. de Jongh, Besch. over eenige effecten- en credietvormen in hun beteekenis voor de financiering der ondern. (1924); J. L. Mey-P. M. M.

H. Snel, Theor. Bedr. hhk. II (1947); W. H. Husband— J.

C. Dockeray, Modern Corporation Finance (1947); C. Goedhart, Enige theor. econ. aspecten v. d. rentevorming in de moderne volkshuish. (1947); O. Bakker, Bedrijfshuishoudk. II (4de dr. 1950); De Ned. Gonverteerb.

Oblig. (St. Ec. Ond. Un., Amsterdam 1951); O. B. W. de Kat, Effectenbeheer, 3de dr. (1932), pag. 295-296, 322-366; J.

J. Polderman, Effecten en effectenhandel (1935), pag. 46-67.

< >