Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NIEUW-ZEELAND

betekenis & definitie

een Brits dominion in de Grote Oceaan, omvattend het Noordereiland (114 212 km2), door de Cook Straat gescheiden van het Zuidereiland (150 525 km2), het Stewarteiland (1795 km2) en ettelijke kleinere eilanden. De hoofdeilanden strekken zich uit van 34° 30' Z.Br. tot 47° 20' Z.Br. en 1660 io' O.L. tot 178° 20' O.L. en hebben (1950) 1 914 000 inw.

Natuurlijke gesteldheid.

Op het Zuidereiland heeft men veel palaeozoïsche gesteenten als gneis en schisten, in de provincies Canterbury en Marlborough vooral mesozoïsche formaties. Door gebergtevorming ontstonden de Nieuwzeelandse Alpen met 19 toppen boven de 3000 m en als hoogste verheffing de Mount Cook, die 3768 m hoog is. Vele bergen zijn bedekt met gletsjers; de grootste is de 28 km lange Tasman-gletsjer. De bergmeren zijn behalve door uitschuring ook ontstaan doordat eindmorenen rivieren afgedamd hebben. De westkust is in het Z. sterk geleed door de gorden, die soms 40 km diep in het land doordringen en ingesloten zijn door zwaar begroeide berghellingen. Het Otago- en Banks-schiereiland zijn te danken aan oud vulkanisme. In Westland, Southland en Canterbury heeft men uitgestrekte, meestal zandige kustvlakten.

Het Noordereiland heeft veel meer vulkanische invloed ondergaan. In het Z.W. verheft zich uit de tertiaire vlakten van Taranaki de fraaie kegel van de Mount Egmont (2520 m). Het centrale gebied om het 626 km2 grote Taupo-meer is bedekt met vulkanische eruptiva, ten Z. waarvan zich de om de 4 jaren actieve Mount Ngauruhoe (2291 m) en de rustende vulkanen Mount Ruapehu (2803 m) en Mount Tongariro (1980 m) bevinden. In het gebied om de Waikato-rivier zijn geisers, fumarolen en kokende meren; nog verder naar het N. in de Plenty-baai ligt het vulkanische White-eiland, dat zwavel levert. De Tarawera, in het door toeristen veel bezochte Rotorua, is berucht geworden door de geweldige uitbarsting van 1886, waardoor 4700 km2 met vulkanisch materiaal werd bedekt. Het gebied om de Hauraki-golf is ook zeer vulkanisch.

In het O. van het Noordereiland verheffen zich enkele verbrokkelde kalkgebergten. Aardbevingen bij de Hawke-baai bewijzen dat ook hier de bodem onrustig is.

Dikwijls komen in Nieuw-Zeeland de niet verweerde gesteenten aan de oppervlakte terwijl de alluviale gronden veelal zuur zijn; vooral de pahiki soils op het Zuidereiland zijn sterk gepodzoleerd. Op het Noordereiland heeft men veel geelgrijze leemgronden. De veenachtige gronden bij de rivieren Waikato en Manawatu verkrijgen na drainage een goede gesteldheid. Ongeveer 40 pct van de bodem is geschikt voor cultuurgrond. Het best is de grond ten Z. van Auckland, maar behalve bovengenoemde gedraineerde gronden zijn ook die bij de Plenty- en Hawke-baai, bij Gisborne, ten N. van Wellington, de zachthellende vlakten om de Mount Egmont en de vlakten om Nelson op het Zuidereiland tamelijk vruchtbaar.

Klimaat.

Het klimaat van het Noordereiland gelijkt in de provincie Auckland op het Middellandse-Zeeklimaat, maar er valt ’s zomers voldoende regen. De hoofdstad Auckland heeft een Jan.-temperatuur van 18,7 gr. C. en een Julitemperatuur van 11 gr. C., er valt 114 cm regen. Verder naar het Z. heerst een gematigd zeeklimaat met overwegend westenwinden; ten W. van de Nieuwzeelandse Alpen valt soms meer dan 200 cm regen per jaar en aan de lijzijde ca 50 cm. In het W. van het Zuidereiland heeft men veel stormen, in het O. föhn-achtige droge winden en nachtvorst.

Bevolking.

De oudste bewoners waren de Moriori’s, die door de ca 6 eeuwen geleden geïmmigreerde Maori’s zijn verdrongen; dezen vestigden zich vooral op het Noordereiland dat ze Aotearoa noemden. Deze koene zeevaarders voerden de zoete aardappel en de taro in; vermoedelijk brachten ze naar hun nieuwe land, dat zelf zo weinig menselijk voedsel opleverde, honden en ratten mee, die beide werden gemest en gegeten. Hun zielental was door gestadige oorlogen, kannibalisme en ziekten aanmerkelijk verminderd. Na 1900 nam hun aantal weer toe en bedraagt nu 112 000; dit is vooral te danken aan hun geboortecijfer van 45 per duizend. Hoewel de meeste Maori’s in eigen dorpsgemeenschappen wonen, nemen ze toch veel van de blanken over.

De totale bevolking bedraagt (1950) 1 914 100. In de 3 grootste steden: Auckland (1950 308 500 inw.), Wellington (193 300) en Christchurch (171 500), woont meer dan 1/3 van de bevolking en ruim ⅓ woont op het platteland. Het geboortecijfer per 1000 inwoners bedraagt (1949) 25,5, het sterftecijfer 9,1; het sterftecijfer voor kinderen beneden 1jaar 22.

In 1940 behoorde ca 40 pct van de bevolking tot de Anglicaanse kerk, 25 pct was Presbyteriaans, 13 pct R.K. en 8 pct Methodistisch.

Het onderwijs is tot op 19-jarige leeftijd kosteloos. De 4 grootste steden hebben elk haar universiteit, die voor één faculteit gespecialiseerd is. Wetenschappelijk werk heeft evenals de kunst weinig betekenis, maar des te meer de sport.

Middelen van bestaan.

Een groot gedeelte van Nieuw-Zeeland leent zich uitstekend voor de veeteelt, vooral wanneer men de oorspronkelijke grassoorten vervangt door geïmporteerde of klaver. De vernieling van het oorspronkelijk plantenkleed heeft geleid tot ernstige bodemerosie. 87 pct van het melkvee houdt men op het Noordereiland, waar het vee het hele jaar buiten kan blijven; de boerderijen zijn meestal 40 à 55 ha groot. Door het tekort aan arbeidskrachten is zoveel mogelijk mechanisatie toegepast (90 pct van de koeien wordt electrisch gemolken'). De room wordt op de boerderijen van de melk afgescheiden en in coöperatieve zuivelfabrieken tot boter verwerkt. Dank zij het gebruik van kunstmest neemt de opbrengst per ha toe. Bekend is Nieuwzeelands vlas.

Behalve 1 700 000 stuks melkvee heeft men in Nieuw-Zeeland nog 3 millioen runderen en 32,8 millioen schapen; daarvoor is het Zuidereiland ook belangrijk. Hier heeft men soms duizenden ha grote pachthoeven. De vlakte van Canterbury is het belangrijkste akkerbouwgebied waar tarwe en vooral veevoeder worden verbouwd. De provincie Nelson levert ooft, tabak en hop; ook Otago heeft betekenis als ooftproducent, terwijl Auckland veel zuidvruchten levert.

Van de oorspronkelijke bossen is minder dan 1l4 deel over, maar zowel om de bodemerosie te bestrijden als voor de houtexploitatie wordt vooral door de overheid de bosbouw bevorderd.

De kustzeeën zijn rijk aan vis; 2200 mensen, onder wie het grootste deel van de bevolking van Stewart-eiland, leven van de visserij. Hoewel na 1880 de goudproductie in betekenis is gedaald werd in 1949 nog 1660 kg goud gewonnen en 6500 kg zilver. Vooral de rivieren Clutha in het Z. en Thames in het N. bevatten goud. De belangrijkste delfstof is steenkool die o.m. in Westland en in Zuid-Auckland wordt ontgonnen: de productie bedraagt 2,8 millioen ton.

De industrie werkt vooral voor de binnenlandse markt of verwerkt veeteeltproducten. Een gunstige voorwaarde voor de ontwikkeling is de grote hoeveelheid waterkracht, waarvan reeds bij de Waikato en de Mangahao gebruik wordt gemaakt. De industrie verschaft aan 140 000 mensen werk.

In 1948 werd voor £ 128 millioen ingevoerd, vooral industrieproducten, voor meer dan de helft uit Groot-Brittannië. Van de uitvoer ter waarde van £ 146 millioen kwamen achtereenvolgens ;£ 44%, 34, 22, 11 en 9 millioen voor de producten wol, boter, schapenvlees, kaas en huiden. Meer dan % gaat naar het moederland. De uitvoer per hoofd van de bevolking overtreft die van elk ander land.

Bijbehorende gebieden.

Tokelau- of Unioneilanden, Cook-eilanden, Nine-, Palmerstoneiland, Nassau-, Chatham-eilanden, Kermadeceilanden en de onbewoonde Auckland-, Antipoden-, Bounty-, Campbell-eilanden en het Ross-gebied in Antarctica. West-Samoa staat onder voogdijschap van Nieuw-Zeeland.

A. C. w. KOREVAAR

Lit.: The New Zealand Official Year Book; Paul Privat Deschanel, Géographie X (1930); Kenneth B. Cumberland, A Century’s Change, The Geogr. Review XXXI (Oct. 1941), pag. 529; Idem, Contrasting Regional Morphology of Soil Erosion in New Zealand, ibid. XXXIV (1944), pag. 77; Walter Nash, New Zealand, a Working Democracy (1943); Philip L. Soljak, New Zealand Pacific Pioneer (1947); Horace Belshaw, New Zealand (1947); A. G.

Clark, The Invasion of New Zealand by People, Plants and Animals, The South Island (1949); Harold Miller, New Zealand (1950); W. P. Reeves, The Long White Cloud (1950); R. G. Bowman, New Zealand, in: Geography of the Pacific (1951); W. Mooyman, Nieuw Zeeland (1951).

Kunst.

Kenmerkend voor de oude kunst van de autochthone bevolking, de Maori’s, is het decoratieve patroon van ingewikkelde geometrische motieven waarmee de te versieren voorwerpen werden overdekt. Men treft deze versieringsmethode bijv. aan op huizen, boten, houten dozen, oorlogsknotsen. Van grote ceremoniële waarde waren de knap gesneden jade-hangers (hei tiki).

Plantenkleed.

De flora van Nieuw-Zeeland is beroemd om haar rijkdom aan soorten, haar endemismen en haar gevarieerdheid. Het van het N. naar het Z. lopende, tot 4000 m hoge gebergte deelt het gebied in een oostelijke en een westelijke helft in. Het W. krijgt vochtige zeewinden, het O. daarentegen is droog. Dit uit zich in het karakter van de plantengroei. Het noordelijk eiland is geheel met dicht regenwoud begroeid, dat ongemeen rijk is. Er komen 110 verschillende boomsoorten uit 47 families in voor.

Er is een rijkdom aan varens als nergens anders ter wereld. Vooral zijn er fraaie soorten Boomvarens, die te zamen met de vele epiphyten en lianen het bos, dat in een gematigd klimaat groeit, een tropische aanblik geven. De lucht is met vocht verzadigd, mossen hangen in guirlandes aan de takken. De zomer is in deze gebieden koeler dan op dezelfde breedtegraad in Europa, maar er is een zeer gering verschil tussen zomer- en wintertemperatuur. Nog regenrijker is de westzijde van het Zuidereiland. Successievelijk verdwijnen hier de warmtelievende soorten.

Het bos blijft dicht, doch wordt naar het Z. gaandeweg soortenarmer. Onder de invloed van het koele klimaat wordt in het Z. de vegetatie ook lager. Lianen en epiphyten groeien ten slotte op de grond. De plantengroei blijft echter gesloten. Veel mossen komen voor, verder struikvormige Composieten en Veronica-soorten. In moerassen en aan rivieroevers groeit op ongeveer dezelfde wijze als in Nederland het riet het Nieuwzeelands vlas, de vezelplant Phormium tenax.

Het gebergte, met eeuwige sneeuw en gletsjers, heeft eveneens een zeer interessante flora. Een scherpe boomgrens ziet men niet en het bos verandert geleidelijk in struikgewas. Er is een groot verschil tussen de oostelijke en westelijke hellingen. De rijkste bergflora vindt men aan de regenrijke westzijde. De kleur der bloemen, waaronder zeer fraaie, is overwegend wit of geel. Karakteristiek is de Epacridacee Dracophyllum Traversii.

Veel Composieten komen voor. Zeer fraai zijn het op aster gelijkende geslacht Celmisia, dat door vele soorten vertegenwoordigd is, het Scrophulariceeën-geslacht Ourisia en Ranunculus Lyallii, een boterbloem met zeer grote bloemen, die gehele hellingen bedekt. Aan de oostzijde vindt men veel kale rots. Op beschutte plaatsen groeien eenvormige Nothofagus-bossen. Waar deze ontbreken, komt een aan droogte aangepaste struikformatie voor. In inzinkingen van de bodem in vlakte of gebergte ontstaan venen met veenmos en kreupeldennen, welke formaties grote overeenkomst vertonen met die van Patagonië.

Boven 1500 m houdt de plantengroei op. Op de puinhellingen groeien de grote kussens van Raoulia- en Haastiasoorten, de zgn. „vegetable sheep”, die laag blijven en waarvan de dunne, talrijke en fijnbebladerde takjes dicht in elkaar groeien en met talloze witte bloempjes overdekt zijn. Ook in de regenarme vlakte aan de oostzijde vindt men Nothofagus-bos, voorts kruiden en struiken, die allerlei aanpassingen aan een droog klimaat vertonen.

Lit.: L. Cockayne, New Zealand Plants and their Story (Wellington, N.Z.. 1927); L. Diels, Ueber die Vegetationsverhältnisse Neu-Seelands (Engler’s Botan. Jahrb. XXXIV, 1905).

Dierenwereld.

De fauna van Nieuw-Zeeland is gekenmerkt door het ontbreken van zoogdieren, met uitzondering van een rat en enkele vleermuizen. Onder de vogels is de Kiwi (z loopvogels) wel de meest merkwaardige, evenals de thans uitgestorven Moa’s (z loopvogels). Er komt een aantal geslachten voor, die nergens anders worden gevonden. Onder de papegaaien behoren daartoe de Kakapo (Sringops) en de Kea (Nestor). De eerste is merkwaardig door haar voor papegaaien ongebruikelijke, nachtelijke levenswijze, de tweede doordat ze, sinds schapen in Nieuw Zeeland zijn ingevoerd, de gewoonte hebben aangenomen de schapen diepe wonden in de rug te bijten om zodoende bij het niervet te komen, dat door deze gegeten wordt. Een ander tot Nieuw-Zeeland beperkt geslacht is Notornis, de Takahe, een reusachtige rat, waarvan men meende dat hij uitgestorven was, maar die zeer onlangs weer teruggevonden is.

Er zijn geen slangen in Nieuw-Zeeland, maar wel een aantal hagedissen. Het merkwaardigste reptiel van Nieuw-Zeeland is Sphenodon, dat tot een elders lang uitgestorven orde behoort. Even merkwaardig is de kikvors Liopelma, de enige amphibie die Nieuw-Zeeland bezit.

Bestuur.

In 1907 werd de kolonie een dominion met een uit 30 leden bestaande, door de gouverneur benoemde Wetgevende Vergadering en een door het volk gekozen Huis van Afgevaardigden, waar de Maori’s 4 van de 80 leden kiezen. In 1950 werd de Wetgevende Vergadering opgeheven.

Geschiedenis.

Het is, ook bij benadering, niet gelukt vast te stellen wanneer de mens voor het eerst op Nieuw-Zeeland is verschenen. In de 14de eeuw schijnen Polynesische zeevaarders de noordelijke kusten bereikt te hebben. Voor het eerst verschenen er blanken, toen Abel Tasman 13 Aug. 1642 van de gouverneur-generaal Van Diemen instructie ontving tot de „ontdeckingh van ’t onbekende en gevonden Zuydtlandt, de Zuydt-Oostcust van Nova-Guynea, mitsgaders d’eylanden daeromtrent gelegen”. 13 Dec. 1642 zag Tasman „een groot hooch verheven landt”, het tegenwoordige Nieuw-Zeeland, dat hij Statenlandt doopte. Hij nam de mogelijkheid aan, dat het deel zou uitmaken van het door Schouten en Le Maire in 1616 ontdekte Statenland bij de zuidpunt van Amerika. Spoedig veranderde men de naam in Nieuw-Zeeland, in aansluiting op de naamswijziging van Van Diemensland in Nieuw-Holland of Hollandia Nova. Reeds op Blaeu’s globe (ca 1648) komt de nieuwe naam voor.

De reis van Tasman bracht echter voor de Oost-Indische Compagnie geen ontdekking van rijke en voordelige gewesten. Ook was het land geen object voor kolonisatie. Ongeveer 125 jaar later werden nadere onderzoekingen door James Cook (7 Oct. 1769), Surville en Dufresne verricht. Enige malen bezocht Cook het Noorder- en Zuidereiland, die in kaart werden gebracht. Cook nam ze in bezit en bood ze de Britse regering aan, die het aanbod weigerde.

In 1814 vestigde Samuel Marsden er de eerste Engelse zendingspost; de Church Missionary Society volgde. De christianisering vond vooreerst weinig voortgang, gevolg van de rooftochten der kuststammen tegen de stammen in het binnenland, waarbij als leiders optraden Te Rauparaha (Satan) en Tu Hawaiki (Bloody Jack). De vestigingen der walvisvaarders trokken nietsnutters van allerlei landaard en gevluchte gevangenen uit Nieuw-Zuid-Wales; hiertegen waren de zendelingen ten zeerste gekant, die de beide eilanden voor de Maori’s wensten te behouden. De Missie ving haar arbeid aan te Kokianga in 1838. Kort daarna begon de invloed van het Christendom te gelden. Intussen waren de koloniseringspogingen van de eerste New Zealand Comp. tot mislukking gedoemd (1826), de sfeer was voor de kolonisten te ongunstig.

Ook de door Engeland gezonden resident bereikte niets door de onwilligheid der Britse regering haar souvereiniteit alsnog uit te oefenen (1833). In 1837 beproefde Baron de Thierry, een avonturier, een koninkrijk te stichten. Met hem begonnen zendelingen, handelaren, speculanten grote stukken land aan te kopen (in 1840 claimden zij 56 millioen ha). Ook Edward Gibbon Wakefield, de befaamde koloniale theoreticus, die het zijne had bijgedragen tot de kolonisering van Zuid-Australië, verscheen ten tonele. Zijn plannen ontmoetten felle tegenstand, zowel van het Britse ministerie van Koloniën als van de zendelingen. De New Zealand Association (1837) werd nu omgezet in de New Zealand Comp. (1839), die zonder toestemming der Britse regering land kocht en kolonisten uitzond, uit concurrentievrees voor de Franse Nanto-Bordelaise Comp. en haar oprichter Langlois.

De eerste Engelse kolonisten landden 22 Jan. 1840 bij Port Nicholson. Op het van de Maori’s aangekochte land verrees Wellington. Gewaarschuwd voor Franse plannen, riep Londen reeds 30 Jan. 1840 de Britse souvereiniteit over Nieuw-Zeeland uit. De gouverneur William Hobson sloot 6 Febr. d.a.v. het Tractaat van Waitangi, waarbij de Maori’s de souvereiniteit erkenden, onder voorwaarde dat het land in hun bezit zou blijven. De Britse souvereiniteit werd nu 21 Mei 1840 ook in Nieuw-Zeeland uitgeroepen; Auckland werd de hoofdstad. Slechts één dag voor de aankomst van Franse kolonisten landde de Britse zeemacht te Akaroa; alle gevaar voor een Franse inbezitneming was hierdoor van de baan.

Over de interpretatie van het verdrag ontstond zoveel meningsverschil tussen gouverneur, kolonisten en Maori’s, dat reeds in 1843 de 1ste Maori-oorlog uitbrak; in het Nelson-district werden de kolonisten uitgemoord (bloedbad van Wairau). Anti-vreemdelingenoproeren braken in het N. uit. Gouverneur Fitzroy werd teruggeroepen. Het gelukte zijn opvolger, George Grey (1845-1854), het vertrouwen der Maori’s terug te winnen. De wapenhandel werd verboden en alle besluiten betreffende landoverdracht werden herroepen. Ziekenhuizen en scholen werden gebouwd, betere landbouwmethoden aangeleerd; de verbreiding van het Christendom werd bevorderd.

Nieuw-Zeeland — New Munster en New Ulster geheten — verkreeg 23 Dec. 1846 een grondwet. Iedere provincie bezat nu haar eigen gouverneur. Het in Engeland opgetreden ministerie-Russell verschafte leningen en stond een zeer liberale landuitgifte toe; de schapenteelt werd bevorderd door de duur van de landerijenconcessies te verlengen. In 1851 kon de New Zealand Comp. worden ontbonden. Hierop volgde in 1852 de uitvaardiging van een nieuwe grondwet, waarbij het land verdeeld werd in 6 provincies (deze verdeling duurde tot 1875). In 1858 werd de provincie Hawke’s Bay ingesteld, in 1859 volgde Marlborough, in 1861 (tot 1870) Southland, in 1873 Westland.

Intussen werd aan NieuwZeeland, evenals aan Canada, een zekere mate van zelfbestuur toegekend (1856). De vrijgevige wijze van landuitgifte en de groeiende gedachte bij de bevolking, bestemd te zijn uitgeroeid te worden, verhoogden het gevoel van saamhorigheid. Er volgde een guerrilla-strijd (de 2de Maori-oorlog, 1860-1870), hoofdzakelijk gevoerd in deTaranakien Waikato-districten. Australische troepen onder Cameron en Pratt boekten weinig succes. Ook Grey, voor de tweede maal gouverneur (1861-1867), bereikte niet veel. Het land der rebellen werd geconfisqueerd; een in 1865 ingestelde grondrechtbank kreeg tot taak, de rechten der bevolking te onderzoeken voordat tot verkoop mocht worden overgegaan.

De Maori’s waren nu spoedig van hun land gescheiden; in 1892 was het grootste deel der beste landerijen in handen der kolonisten. Intussen deed de ontdekking van goud in Otago (1861) en in Westland (1865) de stroom van landverhuizers toenemen. Bij het einde van de strijd was de bevolking sterk gedund (1870). De daarop volgende periode werd gekenmerkt door een zware depressie, waaronder de industrie sterk te lijden had (1870-1890). De regering liet, ter verlichting van de economische toestand, spoorwegen aanleggen, scheepvaartverbindingen kwamen tot stand, beperkingen werden gesteld op de toelating van Chinezen. De uitvinding van vriesinrichtingen op transoceanische schepen bracht de zuivelindustrie tot bloei.

Na 1895 volgden 26 voorspoedige jaren, waarna het land weer een depressie had te doorstaan (1921-1927). Inmiddels waren op politiek gebied de Conservatieven door de Liberale Labour Party verslagen (i8go), die nu binnen een tijdperk van 20 jaar een sociaal program kon verwezenlijken, dat Nieuw-Zeeland een wereldreputatie gaf. In 1893 werd het vrouwenkiesrecht ingevoerd, een arbeidsgeschillenwet bevorderde de groei der vakbonden (kernmaatregel van het sociale program), in 1897 volgde de 8-urige werkdag, in 1898 een algemeen-ouderdomspensioenwet. Nadat in 1887 de Kermadec-eilanden waren geannexeerd (een imperialistische blik op de Zuid-Pacifïczaken), volgden in 1900 de Cook-, de Savage- en de Suvorov-eilanden. Op 26 Sept. 1907 ontving NieuwZeeland de dominion-status; in 1931 werd het Westminster-statuut aanvaard. Nieuwe tarieven bevorderden de Voorkeursbehandeling van Britse goederen (1903).

De wereldcrisis van 1930 en volgende jaren trof Nieuw-Zeeland in het bijzonder. De prijsval en grote werkloosheid dwongen de regering tot drastische beperkingen, ook van de salarissen, invoerrestricties en andere financiële maatregelen. De gehele sociale wetgeving dreigde in onbruik te geraken; dit kostte de regering de steun van de Arbeiderspartij. Bij de economische opleving in 1935 verkreeg de partij met haar uitgebreid program van socialisatie en sociale hervormingen de meerderheid. De voornaamste maatregelen waren: nationalisering der Reserve Bank; de Primary Products Marketing Act; de State Ad vances Corporation Act; de Industrial Conciliation and Arbitration Amendment Act en de Government Railways Amendment Act. Nieuw-Zeeland, het meest Britse van alle dominions, zond tijdens de Zuidafrikaanse strijd een contingent militairen; 117 000 vrijwilligers streden in Wereldoorlog I aan Britse zijde; Anzac-divisies werden gevormd voor de strijd op Gallipoli en de Franse en Palestijnse campagnes.

Samoa, veroverd 29 Aug. 1914, werd door de Opperste Oorlogsraad op 7 Mei 1919 als mandaatgebied aan Nieuw-Zeeland toegewezen. Na Duinkerken (2 Juni 1940) verscheepte Nieuw-Zeeland zijn halve munitievoorraad naar Engeland. In de strijd met Japan (Wereldoorlog II) werd de helft van de getrainde troepen, van de luchtmacht en van het luchtafweergeschut ingezet tot verdediging van de Fidzjieilanden, strategisch belangrijk voor de Pacific. Nieuw-Zeeland werd basis voor de troepen der V.S. Op 30 Nov. 1949 behaalde de conservatieve Nationale Partij een stembusoverwinning op de Arbeiders Partij, die in een 14-jarig onafgebroken bewind onder Savage en Peter Frazer een „welvaartsstaat” had weten tot stand te brengen. De nieuwe Premier werd Sidney Holland. 18 Aug. 1950 werd een wetsontwerp aangenomen, waarbij het Hogerhuis met ingang van 1 Jan. 1951 werd opgeheven. De V.S., Australië en Nieuw-Zeeland parafeerden 12 Juli 1951 een wederzijds veiligheidspact, waarbij de 3 mogendheden zich verbonden bij een aanval op een hunner gezamenlijk hiertegen op te treden.

j. G. F. POLMAN

Lit.: J. G. Beaglehole, New Zealand (1933); Idem, New Zealand, a Short History (1036); Idem, The Discovery of New Zealand (1939); J. B. Condliff and W. T.

G. Airey, Short History of New Zealand (1938); N. E. Coates, New Zealand from Tasman to Massey (1940); J. F. G.

Milner, New Zealand’s Interests and Policies in the Far East (1940); F. L. W. Ward, New Zealand in the World (1940); W. Nash, New Zealand, a Working Democracy (1943) J L. Lipson, The Politics of Equality; New Zealand’s Adventures in Democracy (1948); R.

Macnab, The Early History of New Zealand (1909); F. L. W. Ward, Understanding New Zealand (1944); J. C. Beaglehole, New Zealand and the Statute of Westminster (1944); W.

P. Morrell, New Zealand (1935); F. W. Stapel, De Oostindische Compagnie en Australië (1937) en de daarin opgesomde literatuur.

Nederland-Nieuw-Zeeland.

Sedert 1947 heeft Nederland een diplomatieke vertegenwoordiger bij de regering van Nieuw-Zeeland. Deze heeft de rang van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister. Nederlandse consulaire posten waren reeds veel eerder in Nieuw-Zeeland gevestigd, nl. consulaten te Auckland en Wellington (de zaken van dit laatste consulaat worden behartigd door het gezantschap aldaar) en vice-consulaten te Christchurch en Dunedin. Nieuw-Zeeland heeft geen gezantschap in Nederland; sinds eind 1950 heeft het een consulaat te ’s-Gravenhage.

< >