Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Nicolaas WITSEN

betekenis & definitie

Nederlands politicus en geleerde (Amsterdam 8 Mei 1641 - 10 Aug. 1717), uit een Amsterdams regentengeslacht, promoveerde in 1664 te Leiden in de rechten.

Hij vertoefde als lid van het gezantschap van Jacob Boreel te Moskou 1604/’65, bezocht Frankrijk, Italië en Zwitserland in 1666 en wijdde zich hierna aan wetenschappelük werk. Door de invloed van burgemeester Gilles Valckenier werd hij echter al spoedig lid van de Amsterdamse vroedschap, dat hij bijna 50 jaar bleef (1670—1717). In 1672 werkte hij te Amsterdam in verschillende commissies van defensie, in 1673 werd hij schepen.

Zijn staatkundige loopbaan begon in 1674 toen hij lid werd van Gecommitteerde Raden. In 1682 werd hij burgemeester van Amsterdam, welk ambt hij tot 1705 dertien maal vervulde. Als lid van de Staten-Generaal bemiddelde hij in het ernstige conflict tussen Willem III en Amsterdam over de werving van troepen 1I683-’85); het gelukte hem inderdaad de vrede te herstellen.

Later tekende hij als ambassadeur te Londen het voor de Amsterdamse handel nadelige contract, in 1689 na de kroning van Willem III tussen Engeland en de Republiek gesloten,- met de grootste tegenzin. Toen in 1690 spanning ontstond met de stadhouder over de schepenbenoeming te Amsterdam zag hij kans tot een oplossing bij te dragen. Oppermachtig waren hij en zijn neef Johannes Hudde gedurende enige jaren in zake de magistraatsbestelling en het dagelijks regeerbeleid (magnificat). Hieraan kwam een einde, toen Joan Corver en zijn fractie hem overvleugelde. Na 1705 bleef hij daardoor op de achtergrond. Witsen, in hart en nieren een Amsterdams regent, aan wiens integriteit niemand ooit heeft getwijfeld, was echter meer geleerde dan staatsman.

Bekend is zijn belangrijk werk over de scheepsbouw, verlucht met platen, waarvan de meeste door hem zelf zijn getekend. Toen Peter de Grote Amsterdam bezocht (1697/98), trad Witsen op als diens mentor; tot het eind van zijn leven bleef hij met de tsaar bevriend.

Bibl.: Aeloude en hedendaegsche scheepsbouw en bestier (Amsterdam 1671); Noord en Oost Tartarye, etc. (1692, 2de dr. in 2 dln 1705).

Lit.: P. Scheltema, Aemstel’s Oudheid, IV (1861), bl. 89, V (1863), blz. 85, VI (1872), blz. 39 en 223; J. F. Gebhard Jr., Het leven v. mr. N. W., 2 dln (Utrecht 1881-’82); Hans Bontemantel, De regeeringe v.

Amsterdam, uitg. d. G. W. Kernkamp (’s-Gravenhage 1897); J. E. Elias, De Vroedschap v.

Amsterdam, I (1903) blz. 544; Idem, Gesch. v. h. Amst. regentenpatriciaat (’s-Gravenhage 1923).

< >