Nederlands rechtsgeleerde (Leeuwarden 25 Mei 1840 - Groningen 20 Mrt 1903), studeerde en promoveerde te Leiden, was daar advocaat en werd in 1887 hoogleraar in het privaatrecht te Groningen, in 1889 in het Romeins recht. Zijn commentaar op het Burg.
Wetb. is helder en bezonnen en gaat in op vele details, maar mist historisch en dogmatisch reliëf en perspectief.Bibl.: Pandregt op Inschulden, diss. Leiden (1861); Beginselen van het hedendaagsche Wisselrecht (1881); Ons moderne privaatrecht (Inaug. oratie 1887); Leening voor buitengewone uitgaven der gemeenten (1887); Verklaring van het Burgert. Wetboek, 5 dln 1889-1894 (2de dr., ten dele door anderen bewerkt, 6 dln 1901-1933); Beschouwingen over de Verbintenis uit Onrechtmatige Daad (1896); Inleiding tot de Verklaring v. h. Burg. Wetb. (1899).