Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Nicolaas HAISMA

betekenis & definitie

zich noemende Nyckle J. (Eastrum 18 Mei 1907 - Tjilatjap 22 Febr. 1943), onderwijzer te Leeuwarden, Medan, Cheribon en Bandoeng, debuteerde als Fries prozaschrijver in het Christelijk-literaire tijdschrift Yn ús eigen tael (1927) met enkele schetsen; later publiceerde hij ook in De Stim fen Fryslân en in de jaarlijkse bundel For it Fryske folk. In Haisma’s — grotendeels na zijn vertrek uit Friesland geschreven — werk klinkt bijna overal door het dilemma in zijn genegenheid enerzijds tot het stamland en anderzijds tot Indië, zo vooral in de romans Paed oer't hiem (Boalsert 1937) en Paed nei eigen hoarnleger (Boalsert 1940). Evenals daar toont Haisma zich in zijn bundel Indische schetsen Suderkrüs (Snits 1938) een meester in de vertelkunst.

Behalve enige kinderlectuur (Simmerdagen en De Kar, beide Dokkum, resp. 1933 en 1936) dient hier genoemd te worden de novelle Simmer, verschenen in De Tsjeme (1946), in welk tijdschrift ook zijn laatste — epische — poëzie werd gepubliceerd. Zijn in het Hollands geschreven Sumatraans verhaal Werkers ten slotte werd uitgegeven in Friese vertaling van D. A. Tamminga* onder de titel Wrotters fan 'e Froskepôlle (Snits 1949). Posthuum werd Haisma in 1948 de Gysbert Japiks-prijs voor literatuur toegekend.Lit.: J. Piebenga, Oer Nyckle J. Haisma (in: Nyckle Haisma, Suderkrüs, 2de dr. Snits 1947).

HAÏTI

(République d'Haïti), een staat van West-Indië, omvattend het westelijk deel van het grote Caraïbische eiland Hispaniola (ook S. Domingo, Hayti of Haïti geheten), beslaat een oppervlakte van 27.750 km2 en heeft een bevolking van naar schatting 3,7 miljoen inwoners (1948). Bijna de gehele bevolking bestaat uit op het eiland geboren negers, verder zwarten (en kleurlingen) uit Noord-Amerika, mulatten en creolen en 2000 vreemdelingen (blanken). Over het geheel is het land matig bevolkt (ofschoon het dichtst van heel Amerika is) ten gevolge van de frequente burgeroorlogen en het hoge sterftecijfer onder de kinderen.

Het hoofdmiddel van bestaan is de landbouw; deze wordt bedreven op 7 grote vlakten, in oppervlakte variërende van 8000-10.000 ha en een 15-tal kleinere, elk niet meer dan 800 ha. Irrigatie vindt nog niet op grote schaal plaats. Het voornaamste product is koffie; de opbrengst bedroeg in 1947-’48: 22.774.000 kg, waarvan het grootste gedeelte — evenals vóór 1940 — naar Europa wordt uitgevoerd. Naast koffie zijn te noemen rijst, katoen, sisal, bananen, suikerriet, cacao en tabak. De rijstopbrengst is meer dan voldoende voor binnenlands gebruik; in 1946 werd een hoeveelheid van 18,9 miljoen kg verkregen, waarvan 1,07 miljoen kg werd uitgevoerd. Katoen en sisal worden in steeds groter wordende hoeveelheden naar het buitenland verhandeld.

In de periode 1947-1948 werden 28.776 short tons ruwe suiker naar Engeland verscheept, terwijl de VS 2,4 miljoen gallons melasse kochten. Rum en andere spiritualiën worden wel gefabriceerd maar niet geëxporteerd. In 1947 kocht de regering alle bananen bestemd voor de buitenlandse markt op.

De veestapel is klein; men tracht deze te verbeteren. De bossen leveren hout- en bosproducten, die eveneens uitgevoerd worden. Aan delfstoffen bevat het land: goud, zilver, koper, ijzer, antimoon, tin, zwavel, steenkool, nikkel en gips; winning van betekenis heeft echter niet plaats.

Jaar Invoer (in US $) Uitvoer (in US $)

1944 16.031.068 16.108.326
1945 13.153.941 17.112.336
1946 15.921.547 22.823.363

Haïti brengt een grotere verscheidenheid van exportgewassen voort dan enig ander gebied in West-Indië. De uitvoer van handwerk nijverheidsproducten (vnl. handtassen uit sisal en voorwerpen uit mahoniehout vervaardigd) is van recente datum en vertegenwoordigde in 1945-1946 een waarde van 1.379.000 Ook de export van vluchtige oliën neemt in betekenis toe. De grootste afnemers zijn de VS (1946-1947 voor 60%). Ingevoerd worden vooral katoenen stukgoederen en textiel, levensmiddelen, machines en apparaten, minerale oliën en zeep. 70 procent van de import was uit de VS afkomstig.

In 1945-1946 deden 634 schepen, afmeting 511 en gewicht 385 ton, de havens van de republiek aan. De belangrijkste havens zijn: Port-au-Prince, met een mooie natuurlijke haven, waar schepen met 30 voet diepgang langs de kaden kunnen komen, Cap Haïtien, Aux Cayes en Jérémie. Van Port-au-Prince lopen spoorwegen met smalspoor naar Assueri (45 km) en naar Leogane (35 km), maar de betekenis ervan is niet erg groot. De Nationale Spoorweg van Haïti exploiteert de lijn van Port-au-Prince naar Verrettes met een lengte van 137 km. Voor motor vervoer geschikte wegen telt de republiek 1.570 km; de voornaamste zijn de wegen die van Port-Au Prince leiden: naar Gap Haten (272 km), naar Mirebalais en Lasca Hobas (53 km) en de nieuwe weg naar de grens met de Dom. Republiek (64 km). Luchtlijnen verbinden de hoofdstad met het buitenland en met de belangrijkste plaatsen in het binnenland.

De omgangstaal is het Neger-Frans (Langue Créole), terwijl de officiële en schrijftaal zuiverder Frans is. Het onderwijs is op Franse leest geschoeid; er zijn 24 inspecties. Het lager onderwijs is kosteloos en verplicht (niettemin 97% analfabeten); de republiek telt ruim 1.060 lagere scholen. Er zijn 6 nationale lycea en 15 particuliere middelbare scholen. 60 landbouwscholen voor jongens en 8 stedelijke technische scholen voor jongens en meisjes. In de hoofdstad is naast een normaal-school de landelijke universiteit gevestigd. Naast de openbare en de Rooms-Katholieke scholen bestaat een klein aantal Protestantse inrichtingen van onderwijs.

De Rooms-Katholieke godsdienst is overheersend; aan het hoofd van de kerk staat een aartsbisschop met vier bisschoppen. Vele Rooms-Katholieke geestelijken zijn uit Frankrijk en Canada afkomstig.

De laatste grondwet dateert van december 1946. De wetgevende macht berust bij de Nationale Vergadering, bestaande uit 37 afgevaardigden en 21 senatoren. De afgevaardigden worden voor 4 jaar bij directe stemming gekozen, de senatoren worden voor 6 jaar door de assemblées van de afzonderlijke departementen afgevaardigd. De Nationale Vergadering kiest bij meerderheid van stemmen het staatshoofd, dat na afloop van zijn 6-jarige ambtsperiode niet direct herkiesbaar is. Het Franse burgerlijk recht is in de republiek van kracht. Het hoogste gerechtshof is het Hof van Cassatie te Port-au-Prince.

De Banque Nationale de la République d'Haïti, de staatsbank, werd op 21 oktober 1910 met een kapitaal van 10 miljoen francs opgericht; het huidige kapitaal bedraagt 2 miljoen US dollars. De bank heeft tot 1960 het monopolie van biljetten uitgifte; deze uitgifte mag de 6 miljoen dollar niet overschrijden. De munteenheid is de gourde (1g = 20 cents US). 77% van de inkomsten wordt verkregen uit de in US dollars geheven rechten op in- en uitvoer. Rente en aflossing van schulden vragen 10% van de inkomsten. Op 1 oktober 1947 eindigde de fiscale controle, die door de VS op de inkomsten van de republiek werd uitgeoefend.

Het metrieke stelsel van maten en gewichten is officieel ingevoerd. Hoofdstad van de republiek is Port-au-Prince, de voornaamste haven van het land, gelegen aan een hoefijzervormige baai die door een eiland tegen hoge zeeën beschermd wordt, met (1949) 125.000 inwoners. Cap Haïtien (20.000 inwoners) is de tweede stad van belang. Aux Cayes, een haven aan de zuidkust, telt 12.000 inwoners. Meer dan 10.000 inwoners hebben Gonaives (13.000) en Port-de Paix (10.000). Jacmel doet dienst als haven aan de zuidkust.

Het wapen van de republiek Haïti bestaat uit een met de vrijheidsmuts gekroonde palm achter en tussen kanonnen, vaandels en andere oorlogsemblemen op een blauw veld. De vlag vertoont blauwe en rode horizontale strepen.

De tekst van het volkslied („Pour le pays, pour les ancêtres”) is van

J. Lhérisson, de muziek van N. Geffard (1903).
H. A. BOMER

Lit.: U. Du vivier, Bibliographie générale et méthodique de Haïti (2 dln, 1941); F. Dalencour, Précis méthodique d’histoire d’Haïti 1492-1930 (1935); D. Bellegarde, L’Occupation américaine d’Haïti (1929); Idem, Haiti and her problems (1936); Idem, La Nation Haïtienne (Paris 1938) ; H. P. Davis, Black Democracy.

The Story of Haïti (New York 1936); J. G. Leyburn, The Haitian People (1941); M. Steedman, Unknown to the World. Haiti (London 1939) ; R. Houzel, La prod. et le commerce de la Rép. d’Haïti (1935); M.

J. Herokovits, Life in a Haitien valley

(1937) î S. Vincent, Efforts et résultats (1938).

Geschiedenis

Toen Columbus 6 december 1492 op Haïti landde, bezat het eiland een vrij dichte bevolking, waarvan de heersende stand Caraïbisch was. Het werd, als eerste groter gebied van de Nieuwe Wereld, gemakkelijk onderworpen en kreeg de naam Hispaniola (Klein-Spanje), later vervangen door die van Santo, het wapen van Haïti Domingo. In deze eerste decennia was Haïti een voornaam steunpunt van de Spaanse kolonisatie, maar werd nagenoeg verlaten nadat Mexico en Peru beter renderende gebieden waren gebleken, en mede doordat de inboorlingen, door de Spanjaarden in de goudzoekers en op de suikerplantages (sedert 1506) tot overmatige arbeid verplicht, tegen het midden van de 16de eeuw uitstierven. Sedert 1512 werden negerslaven ingevoerd, vooralsnog in gering aantal. Engelse en vooral Franse Flibustiers * zetten zich circa 1625-1630 in het westelijk deel van Haïti neer, als gevolg waarvan de Spanjaarden deze streek ontruimden. Een tiental jaren later kwamen de eerste Franse kolonisten aan, die er welvarende plantages inrichtten, en daartoe in overvloed negerslaven importeerden.

Bij het Verdrag van Rijswijk (1697) ging West-Haïti ook in rechten aan Frankrijk over („la partie française de Saint-Domingue”). In 1728 werd de koffiecultuur begonnen.

Bij het uitbreken van de Franse Revolutie kwam er onrust onder de bevolking. De ruim 600.000 negerslaven hoopten dat de Verklaring van de Rechten van de Mens hun de vrijheid zou geven; de talrijke vrijgelaten negers en mulatten dachten dat zij ten volle burgerrecht zouden verwerven. De beslissing van de Constituante dat de koloniën een nader te bepalen eigen régime zouden krijgen stelde hen erg teleur. Eerst nadat een algemene opstand van de kleurlingen uitgebroken was, werd althans aan de vrijgelatenen rechtsgelijkheid met de blanken verleend (1791) ; deze echter probeerden, met hulp van Engeland, hun overheersing te handhaven; onderwijl bestreden de slaven, onder het bevel van Toussaint-Louverture* zowel de blanken als de vrijgelatenen. Daar de Franse Conventie in 1793 de slavernij had opgeheven, zochten zij haar steun. Louverture kreeg de rang van Frans generaal en kreeg de overhand.

Hij nam zelfs in 1801 bezit van het Spaanse Santo-Domingo, dat Frankrijk bij de vrede van Bazel verworven had (1795). Daar hij zich echter tegelijk tot gouverneur voor het leven uitriep, zond Napoleon troepen om het gezag van het moederland over Haïti te herstellen. Louverture onderwierp zich, maar reeds in 1802 brak een nieuwe opstand uit tegen de Fransen, die ook de slavernij wilden herstellen, en in 1803 moesten deze voorgoed het eiland ontruimen. De leider van de rebellen, Dessalines, riep in 1804 de onafhankelijkheid uit van Haïti (thans voor het eerst onder die naam), en proclameerde zichzelf tot keizer (Jacob I). Hij liet de weinige blanken die overbleven ombrengen, maar werd in 1806 zelf vermoord. De republiek werd hersteld, met Christophe als president.

Deze nam in 1811 de koningstitel aan (Henri I). De spanning tussen negers en mulatten hield aan. Sedert 1807 hadden de laatsten onder Pétion een tegen-regering op touw gezet, die haar gezag over het Zuiden en Westen vestigde. Het bestuur van de Spaanse Bourbons was in 1809 over het Oosten hersteld. Eerst onder de opvolger van Pétion, Jean-Pierre Boyer, werden in 1820 beide delen van Haïti wederom verenigd. In 1822 verenigde het Oosten, na de afscheuring van Spanje, zich opnieuw met Haïti, zodat de politieke eenheid van het eiland hersteld was. Na de val van Boyer (1843) scheidde het Oosten zich weer af (1844) en vormde sindsdien een eigen staat, de Dominicaanse* republiek.

Gedurende de 19de eeuw volgden in de republiek Haïti — nog een president, Faustin Soulouque (1847-1859), riep zich als Faustin I in 1849 tot keizer uit — opstand op opstand en staatsgreep op staatsgreep. Van economische welvaart kon er aldus geen sprake zijn; zelfs de irrigatiewerken uit de Franse tijd vervielen. Met het culturele leven was het niet beter gesteld. De politieke anarchie bereikte in 1915 haar hoogtepunt. De VS nam dat jaar, om de orde te herstellen, Haïti feitelijk onder hun protectoraat, legden er een garnizoen en belastten er hun ambtenaren met de hogere leiding van het bestuur, wat enige vorderingen bracht inzake openbare werken, volksgezondheid en interne veiligheid. Af en toe moesten de bezetters samenzweringen onderdrukken.

De economische crisis in 1930 gaf de VS echter de handen vol in eigen land. In dat jaar hadden voor het eerst vrije verkiezingen plaats voor het parlement en werd als opvolger van Louis Borno (1922-’30) Stenio Vincent tot president gekozen. De Amerikaanse mariniers werden in 1934 teruggeroepen. Na Vincent werd in 1941 Elie Lescot president, wiens mandaat in 1944 tot 19952 werd verlengd, maar in begin 1946 werd hij door een revolutie ten val gebracht.

Na een periode van militaire dictatuur werd 16 augustus 1946 Dumarsais Estimé tot president gekozen. Een nieuwe constitutie trad 23 december 1946 in werking, waarbij onder andere bepaald werd dat een president voor 6 jaar door het parlement werd gekozen en niet direct herkiesbaar was. In huidige tijd valt de opkomst van een arbeidersbeweging te constateren; vakverenigingen zijn toegestaan en een departement van Arbeid is ingesteld. In 1917 heeft Haïti in naam deelgenomen aan de oorlog tegen Duitsland, in 1941 aan die tegen de Asmogendheden. Met de Dominicaanse Republiek blijven grenskwesties hangen, die een paar keer, het laatst in 1937, tot vijandigheden aanleiding gaven.

PROF. DR J. A. VAN HOUTTE

Lit.: N. Madiou, Histoire d’Haïti (Port-au-Prince, 1922); T. G. Steward, The Haitian Révolution (New York 1929); L. L. Montague, Haiti and the United States, 1714-1938 (New York 1940); J.

Verschueren, La république d’Haïti (Wetteren 1948, 3 dln) ; D. Bellegarde, L’occupation amér. d’Haïti (Portau-Prince 1929); A. N. Léger, Histoire diplomatique d’Haïti (Port-au-Prince 1930); H. G. Marshall, The Story of Haiti (Boston 1930); A.

P. Millspangh, Haiti under Amer, control 1915-1930 (Boston 1933); H. P. Davis, Black democracy. The story of Haiti (New York 1936); R. W.

Logan, The diplom, relations of the U.S. with Haiti 1776-1891 (North Carolina 1941); S. Rouzier, Dictionnaire géographique et administratif universel de Haïti illustré. Paris et Port-au-Prince, 4 dln (1891-1928); D. Vasal, Histoire de la littérature haïtienne (Port-au-Prince 1933) ; F. Dalencour, Précis méthodique d’histoire d’Haïti 1492-1930 (Port-au-Prince 1935); S. Sylvain, Le créole haïtien; Morphologie et Syntaxe (1936); U. Duvivier, Bibliographie générale et méthodique d’Haïti, 2 dln (Port-au-Prince 1941).

Nederland-Haïti

Nederland heeft bij de president van de Republiek Haïti een diplomatieke vertegenwoordiger in de rang van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister geaccrediteerd. Als zodanig treedt de Nederlandse gezant te Havana (Cuba) op. Haïti heeft geen gezant bij het Nederlandse Hof. Nederlandse consulaire posten zijn in Haïti gevestigd te Port-au-Prince (consulaat-generaal) en te Gay es, Jacmel en Cap-Haïtien (vice-consulaten). Te Amsterdam en op Aruba onderhoudt Haïti consulaten en te Willemstad (Curaçao) een consulaat-generaal.

< >