(1) Duits geneesheer (Ratibor 12 Jan. 1818 -Berlijn 11 Apr. 1876), pionier op het gebied der experimentele pathologie, deed belangrijke onderzoekingen over koorts, over het verband tussen hart- en nierziekten, over de pulsus bigeminus en over de gevolgen van doorsnijding van de nervus vagus. Hij voerde de geregelde meting van de lichaamstemperatuur in bij het klinisch onderzoek. In de physische diagnostiek kent men nog steeds als de „ruimte van Traube” een zone, gelegen tussen het hart en de milt, waar de percussie een tympanitische klank geeft.
In 1857 werd hij lector, in 1872 hoogleraar te Berlijn. Zijn voornaamste werk is Gesammelte Beiträge zur experimentellen Pathologie, 3 dln (met Virchow en Reinhardt, 1846-1847).(2) Duits historicus (Berlijn 19 Juni 1861 - München 19 Mei 1907), zoon van de vorige, hoogleraar sinds 1902 te München, een der belangrijkste palaeografen van de nieuwere tijd, door wie de palaeografie tot historische wetenschap geworden is, tevens uitstekend kenner van de Latijnse literatuur der Middeleeuwen, welker beoefening als zelfstandige wetenschap eveneens aan hem is te danken.
Bibl.: O Roma nobilis (München 1891); Textgesch. der Regula Benedicti (1898, 2de dr. 1910); Paläographische Forschungen, dl 3-5 (1904-’ 12); Nomina sacra (München 1907); Vorlesungen und Abhandlungen, hrsg. v. T. Boll, 3 dln (München i909-’2o), met biogr. en bibliografie. Uitg. in de Monumenta Germaniae Historica: 3de dl v. Poetae latini aevi Carolini, 2 stukken (1886-’96, onderdeel v. d. Poetae latini medii aevi) en Gassiodori Orationum reliquiae (1894, Auctores antiquissimi, bd 12).
Lit.: H. Bresslau, L. T., in: Neues Archiv der Ges. f. ältere deutsche Geschichtswissenschaft, XXXIII (1907).