is een der oudste technische producten. Uit Gen. 3, 21, uit berichten in spijkerschrift en uit vondsten, afkomstig van Egyptische graven en tempels, blijkt dat leder in die tijden reeds bekend was.
Leder is dierlijke huid, die zodanig is behandeld dat zij in water niet bederft, na bevochtigen met water en daarop volgend drogen soepel blijft en bij koken met water niet meer in lijm overgaat. Pas sedert 100 jaren wordt het wetenschappelijk bestudeerd, hetgeen zowel de fabricatie als de producten belangrijk verbeterd heeft. In principe zijn alle dierenhuiden voor de lederbereiding te gebruiken. Vnl. gebruikt worden de huiden van runderen, paarden, schapen, geiten, varkens en buffels. Daarnaast in veel geringere hoeveelheid die van vele andere dieren, bijv. herten, ezels, zeehonden, krokodillen, slangen en vissen. De huiden van pelsdieren dienen voor de bontbereiding.Daar de huid meestal niet direct na het slachten gelooid wordt, moet zij geconserveerd worden door zouten, waarbij aan het zout ook wel antiseptica worden toegevoegd, of door drogen, waarna de gedroogde huiden met naftaline of een arsenicumpreparaat tegen insecten worden beschermd, of door droogzouten, waarbij de huiden na het zouten gedroogd worden, of door pikkelen, waarbij zij met zout en zuur wordt behandeld, vooral toegepast bij ontwolde schapenvellen.
In de looierij hebben plaats: de voorbereiding, het eigenlijke looien en de afwerking.
A. Voorbereiding
1. Weken
Dit dient om de huid terug te brengen in de natuurlijke toestand, zoals die was na het slachten. Daartoe wordt bij gezouten huiden het zout door oplossen in water verwijderd. Gedroogde huiden krijgen door weken hst normale watergehalte terug; dit weken kan met weekmiddelen worden versneld (natriumhydroxyde, zwavelnatrium, tegenwoordig bijv. vetalkohol-sulfonaten).
2. Kalken
Men onderscheidt drie lagen van de huid: de epidermis met haar, het corium (de eigenlijke lederhuid) en het onderhuids bindweefsel met aanhangend vlees. Men wil eerst de epidermis met haar van de huid verwijderen. Dit geschiedt met kalk, onder toevoeging van een aanscherpingsmiddel (Na2S of AS2S2) waarbij men volgens de methode onderscheid maakt tussen putkalken, vatkalken of aanstrijken.
3. Ontvlezen
verwijderen van onderhuids bindweefsel met aanhangend vlees, met behulp van het vleesmes. Haar is een bijproduct dat dient voor de viltfabricage en het vlees dient voor lijmfabricage, waarbij alleen met de hand verwijderd vlees geschikt is. Machinaal verwijderd vlees is te fijn gemalen. De eigenlijke lederhuid die men nu overhoudt wordt de bloot genoemd. Dikke huiden kunnen, indien zij voor lichtere ledersoorten zijn bestemd, op de splitmachine worden gesplitst. De afvallende vleeszijde van de bloot, de zgn. split wordt voor goedkope leersoorten gebruikt.
4. Ontkalken
waarbij kalk en andere alkalische stoffen roet zwak zuur worden geneutraliseerd, bijv. met behulp van boorzuur, natriumbisulfiet, ammoniumsulfaat, ammoniumlactaat, enz.
5. Beitsen
waardoor de huid soepel en elastisch wordt, vet verwijderd wordt en evenzo de zgn. knies (keratineresten, grondhaar, enz.) welke nog is achtergebleven. Dit geschiedde vroeger met honden- of vogelmest, waardoor de looierij lange tijd letterlijk en figuurlijk in kwade reuk heeft gestaan. Tegenwoordig vervangen door de enzymebeits, pancreaspreparaten, waarbij trypsine en lipase de beitsende werking uitoefenen. Het beitsmiddel bestaat uit zaagmeel, als drager voor het enzyme, wat keukenzout en veel ammoniumsulfaat voor afwerken der ontkalking.
6. Pikkelen
toegepast alleen in bepaalde gevallen, bijv. chroomlooiing, waarbij de huid zuur gemaakt wordt met zoutzuur, zwavelzuur of mierenzuur. Om zwellen tegen te gaan voegt men keukenzout toe. De combinatie van zuur en zout noemt men een pikkel.
B. Looien
Ondanks de lange ervaring die men met dit proces heeft, weet men nog steeds niet precies wat daarbij gebeurt. Ofschoon het inzicht in het wezen van het looiproces speciaal de laatste twintig jaar aanzienlijk is verruimd, is toch een geheel bevredigende theorie van het looien nog niet gevonden. Vroeger was dit een zeer langdurig proces. Bij de plantaardige looiing werden de bloten eerst met slap looivocht gedrenkt, daarna in kuipen horizontaal opgestapeld, waarbij tussen de huiden eikenschors (looistof) werd gestrooid waarna men het looivocht binnen liet stromen. Als men nu bedenkt dat de in het vocht aanwezige looistof door de huid wordt opgenomen en dus aangevuld moet worden, doordat uit de eikenschors nieuwe looistof oplost, die op haar beurt in de huid moet trekken, dan is het begrijpelijk dat het looien 2 à 3 jaren duurde. Eerst tegen het einde der 19de eeuw is men gaan begrijpen dat men beter deed de looistof eerst uit schors, hout, vruchten of bladeren te extraheren en langs die weg geconcentreerde looiextracten samen te stellen. Wanneer men nu bovendien de huiden in roterende vaten met deze looiextracten in aanraking bracht, waardoor een roerwerking ontstond die de huidoppervlakken telkens aan de werking van nieuwe looistof blootstelde, dan kon de looitijd worden teruggebracht tot 2 à 4 maanden. Voor details van het looien, speciaal van de verschillende andere looiwijzen, moeten we naar de literatuur verwijzen.
Oorspronkelijk gebruikte men alleen:
1. Plantaardige looistoffen. De meest bekende schorslooistoffen zijn: eikenschors of run, dennenschors en verder wilgen- en berkenbast die vooral in Rusland voor de bereiding van juchtleder werden gebruikt. Ten slotte: mangrovebast en mimosabast. Van vruchten afkomstige looistoffen zijn: valonea, myrobalanen, dividivi en guara. Van de gemalen houtsoorten waaruit de looistoffen worden geëxtraheerd zijn: quebrachohout, eikenhout en kastanjehout de belangrijkste. Afkomstig van bladeren zijn: gambir, catechu en sumac. Ten slotte noemen we nog galnoten (z gallen) en canaigre (z ook looistoffen, plantaardige).
2. Synthetische looistoffen
waarvoor o.a. condensatieproducten van formaldehyde met sulfonzuren van phenolen en kresolen kunnen dienen. Het zijn geen zuivere stoffen, doch mengsels, meestal van sulfonzuren, sulfonzouten en anorganische zouten. Zij hebben het voordeel boven plantaardige looistoffen dat ze de bloten snel en gelijkmatig doordringen, vooral als ze tegelijk met plantaardige looistoffen worden gebruikt. De looiduur wordt dus korter, terwijl ze een lichte kleur aan het leer geven. Met bepaalde synthetische looistoffen kan men prachtig wit leer maken.
3. Minerale looistoffen
a. Aluin, in de Oudheid reeds bekend, doch onbevredigend. Uit aluinleer laat de aluin zich met water weer uitwassen. Daarom wordt aluin alleen nog maar toegepast in gevallen waarbij geen hoge eisen worden gesteld, bijv. voor eenvoudige bontlooiing.
b. Chroomlooiing is tegenwoordig de belangrijkste minerale looiwijze. De meeste lichte ledersoorten, bijv. overleder voor schoenen en kledingleder, worden door chroomlooiing verkregen. Soms ook zwaardere soorten als drijfriemen en textielleder. Het zeswaardige chroom heeft geen looiende eigenschappen, het driewaardige wel. Men kan dus looien met bichromaatoplossing en daarna de huid in een oplossing van natriumthiosulfaat (hypo) brengen, waardoor het driewaardige chroom ontstaat. Men kan echter ook direct met een basisch driewaardig chroomzout looien, wat tegenwoordig steeds gebeurt. Deze looiing verloopt in enkele uren, dus zeer snel. Bovendien is chroomleder zeer sterk, soepel, elastisch en zeer bestand tegen allerlei invloeden. Het is een ideale looimethode en de andere looistoffen worden dan ook alleen nog gebruikt voor de bereiding van lichte ledersoorten als men het leder bepaalde eigenschappen wil geven, die het chroomleder niet bezit bijv. het vermogen om water op te nemen bij zeemleer.
c. Zirconiumlooiing, in Nederland nog niet veel toegepast, wordt vooral gebruikt voor het bereiken van superieure witte ledersoorten.
4. Vetlooiing is een der oudst bekende methoden en dient om zeemleer te maken. Als looistof dienen onverzadigde dierlijke vetten, meestal traan (z dégras).
5. Verschillende looimethoden kunnen gecombineerd worden om leder met gewenste eigenschappen te verkrijgen. Voorbeeld: Plantaardig gelooid zoolleder kan goed bewerkt worden, behoudt bij nat weer zijn vorm, is echter niet sterk en de looitijd is lang. Chroomgelooid zoolleer is moeilijk te bewerken, wordt bij nat weer glad en verliest zijn vorm, bezit daartegenover een grote slijtweerstand, looitijd zeer kort. Door het Lederinsituut T.N.O. is een gecombineerde chroom-plantaardige looiing uitgewerkt waardoor de voordelen van beide looimethoden gecombineerd zijn, zodat goed bewerkbaar en bruikbaar zoolleer in een looitijd van een goede drie weken wordt verkregen.
C. Afwerking
Deze hangt samen met de gevolgde looiwijze en de soort leder die men wenst te maken. Zoolleder wordt aan de nerfzijde afgeolied, gedroogd en gewalst onder hoge druk om het leder vast en waterdicht te maken en het glans te geven.
Grauw overleder en de technische ledersoorten worden eerst gewassen om overtollige looistoffen te verwijderen, op juiste dikte geschaafd en gevet, waarvoor talk, stearine, traan, dégras, paraffine en ceresine genomen kunnen worden. Daarna laat men het leder fixeren, dan wordt het uitgezet, afgeolied en gedroogd. Grauw overleder wordt dan nog geblancheerd en geglansd. Tuigleder wordt op dezelfde wijze behandeld en daarna dikwijls zwart geverfd.
Chroomoverleder stelt aan de afwerking hoge eisen. Het wordt gespoeld, geneutraliseerd en nagespoeld, daarna met anilinekleurstof geverfd, gevet, gefixeerd en gedroogd. Tenslotte soepel gemaak door over een scherpe rand te trekken (stollen) en op ramen gespannen om de rek er uit te halen, daarna gedroogd en met dekkleurstoffen nageverfd. De Nederlandse lederindustrie heeft haar centrum te Waalwijk, waar ook het Lederinstituut T.N.O. en de Middelbare vakschool voor leder- en schoenenindustrie zijn gevestigd.
Het aantal soorten Ieder dat gemaakt wordt is zeer groot. We zullen slechts de voornaamste de revue laten passeren. Welbekend is het boxcalfsleder.
Chagrinleder is leder waarop men een nerfpatroon heeft geperst. Het oude woord chagrineren is dan ook heden door „prenten” vervangen. Het geschiedt om op leder van mindere kwaliteit het patroon van goede leersoorten aan te brengen, zoals van zeehonden-, varkensleer, slangenhuid en alligatorleder.
Chroomleder werd door A. Schultz in New York in 1883 voor het eerst gemaakt, waardoor het mogelijk werd het Franse Chevreauleder na te maken. Bij de chroomlooiing werd reeds over dit leer gesproken.
Geitenleder is de verzamelnaam voor de verschillende ledersoorten, welke uit geitenvellen worden bereid. Chroomgelooid geitenleder, zoals dit wordt gebruikt voor het bovenleer van fijne schoenen, heet chevreau naar de Franse naam voor jonge geitjes;het werd ook het eerst in Frankrijk bereid, maar tegenwoordig heeft ook de Noord-Amerikaanse chevreau een goede naam. Andere bekende geitenledersoorten zijn glacé-leder voor handschoenen en plantaardig gelooid leder voor boeken e.d., het zgn. saffiaanleder.
Glacéleder wordt bereid uit de mooiste vellen van jonge lammeren en geiten en wordt gebruikt voor fijne handschoenen. Door verbetering der looimethodes is men er in geslaagd dit leer soepeler te maken en grotere variatie in kleurnuances mogelijk te maken. Als het glacéleder wordt nagelooid met fijne plantaardige looistoffen, zoals gambir, heet het nappaleder.
Kalfsleder, gemaakt uit de huid van jonge kalveren. Plantaardig gelooid wordt het gebruikt voor boekbanden en fijne lederwaren. Veel belangrijker is het chroomgelooide boxcalfsleder, dat fijn van structuur is, in allerlei kleuren wordt gemaakt en gebruikt voor fijne schoenen en luxe lederwaren.
Kernleder is afkomstig van het beste deel van de huid, die men op de rug van het beest aantreft. Bij het looien van zware ledersoorten wordt de huid meestal in 5 stukken gesneden en wel de hals, twee liezen (buikgedeelte) en twee croupons (het ruggedeelte). Kernleder is dus van de croupons afkomstig.
Kledingleder voor het maken van kledingstukken. Het is goed waterdicht en warmteïsolerend en toch betrekkelijk licht in gewicht. Vandaar veel gebruikt door motorrijders, vliegers, enz. Men gebruikt meestal licht paarden-, runder- en geitenleer; voor lichtere kledingstukken, zoals damesjasjes, ook wel schapenleer, meestal als peau de suède afgewerkt. Het moet zeer soepel zijn en wrijfecht. De laatstgenoemde eis is de oorzaak dat men slechts weinig dekkleurstoffen gebruikt.
Krokodillenleer uit huiden van krokodillen of alligators wordt gebruikt voor damestassen, koffertjes, portefeuilles, enz. terwijl het leder uit de huid van jonge dieren als fijn overleder voor schoenen wordt gebruikt. Er komt veel imitatie in de handel dat soepeler is dan echt krokodillenleder. Bij het laatste is de streep tussen de schildjes zacht en dun, bij de imitatie is de dikte overal gelijk.
Kunstleder is een op leder gelijkend materiaal, in hoofdzaak bestaande uit ledervezels, welke echter op kunstmatige wijze zijn vervilt en niet meer de natuurlijke structuur van de huid bezitten. Dit in tegenstelling tot ledersurrogaten, welke uit textielvezels bestaan. Voor de bereiding van kunstleder worden afvalstukjes van leder fijngemalen, in water gesuspendeerd, vervilt en geperst, en daarna behandeld met een looivocht, waarin zich 2-5 pct aluminiumacetaat bevindt. Na het drogen wordt dan geïmpregneerd met lijnolievemis onder druk en nabehandeld met lijm en looistofoplossingen, waardoor een waterdicht materiaal verkregen wordt. Kunstleder wordt gebruikt voor tassen, koffers, pantoffelzooltjes, enz. Onder kunstleder verstaat men ook wel de verschillende vormen van leerdoek .
Lakleder is leder dat met een laklaag bedekt is en gebruikt wordt als overleder voor schoenen (lakschoenen) en voor galanteriewaren. De laklaag wordt op de nerfzijde aangebracht, moet sterk glanzen, elastisch zijn en bij buigen niet breken en goed vastzitten. Men gebruikt warme lak uit lijnolievernis en kleurstoffen of koude lak, meestal op cellulosebasis. De warme lak is de beste.
Ledersurrogaten z leerdoek.
Mochaleder is een soort glacéleder waarvan de nerf licht is afgeslepen, waardoor het een fluweelachtig uiterlijk krijgt. Het wordt gebruikt voor handschoenen en is afkomstig uit de U.S. A., waar het tegen het einde van de vorige eeuw voor het eerst werd gemaakt. De naam is afkomstig van het Spaanse woord voor ,,hinde” (raocha, uitspr. motsja). In Mexico werd reeds eeuwen geleden een soort mochaleder bereid door zeemlooiing van hindevellen. Het moderne mochaleder heeft nog de zachtheid van zeemleder, maar tevens de grote sterkte van het chroomgelooide glacéleder.
Marokijnleder wordt plantaardig gelooid uit geiten- en schapenvellen en gebruikt voor galanterieën en fijn schoenwerk. Komt zeer overeen met saffiaanleder, maar terwijl dit bont gekleurd wordt is marokijnleder steeds zwart.
Meubelleder moet zacht, soepel, lichtecht en wrijfecht zijn. De twee laatstgenoemde eigenschappen worden bereikt door verven met lichtechte anilinekleurstof en veelal nog een bespuiting met collodiumlak. De beide eerstgenoemde eigenschappen worden verkregen door een gecombineerd chroomplantaardige looiing, waardoor tevens een grote sterkte en de mogelijkheid tot prenten worden verkregen. In de regel gemaakt uit grote runderhuiden.
Nappaleder. Dit was oorspronkelijk glacéleder (volgens de oude methode bereid), dat met gambir was nagelooid. Tegenwoordig verstaat men er onder chroomgelooid glacéleder van grote sterke lamsvellen, hetwelk plantaardig is nagelooid en daarna geverfd, meest bruin. Dit leder wordt vrijwel uitsluitend gebruikt voor het vervaardigen van handschoenen en wel voor zwaardere heren- en sporthandschoenen.
Nerfleder is leder, waarop zich nog de nerf bevindt, in tegenstelling tot splitleder, waar deze nerf is verwijderd. De nerf is het bovenste gedeelte van de lederhuid, bestaande uit een fijn netwerk van vezels, waartussen zich vóór de looiing in de zgn. haarzakjes de haren bevonden. Na de looiing zijn hierdoor in de nerf van het leder fijne poriën overgebleven. Uit de onderlinge ligging van deze poriën, welke voor de verschillende diersoorten karakteristiek is, kan men dikwijls nog aan het nerfleder vaststellen, van welke diersoort de huid afkomstig is, waaruit het leder is bereid.
Nubuckleder is chroomgelooid rundleder, waarvan de nerf enigszins is afgeslepen waardoor het een fluweelachtig uiterlijk heeft gekregen. Meestal niet gekleurd, soms grijs of bruin. Gebruikt als overleder voor schoenen, soms ook damestassen, en dgl.
Overleder is een verzamelnaam voor alle ledersoorten, welke worden gebruikt voor het bovenste gedeelte van de schoen, de zgn. schacht. Plantaardig gelooid overleder zijn: grauw overleder en juchtleder. De voornaamste chroomgelooide soorten zijn: geitenleder (chevreau), kalfsleder (boxcalf), Kipsbox, lakleder, nubuckleder, peau de suède, rundbox.
Paardenleder wordt gemaakt uit paardenhuiden. Deze bevatten indestuiteenzeerhard, hoomachtig gedeelte,de zgn. spiegel, dat zeer moeilijk te doorlooien is. Daarom splitst men paardenhuiden vóór de looiing meestal in hals en stuit. De hals wordt dan chroomgelooid en als zodanig gebruikt als over-, voering-, of kledingleder. Door de grote overeenkomst met geitenleder (vaste structuur en typische nerftekening) wordt dit leder dikwijls als imitatie chevreau (zgn. Ross-chevreau) in de handel gebracht. De stuiten worden afzonderlijk gelooid en wel plantaardig en zijn dan geschikt als zoolleder, zij het van vrij slechte kwaliteit.
Peau de suède of kortweg suède is een ledersoort, gemaakt uit lichte kalfs-, geiten- of schapenvellen (Persians), welke steeds met chroomzouten wordt gelooid en, in tegenstelling tot andere lichte ledersoorten, aan de vleeszijde wordt afgewerkt. Na het looien worden de vellen herhaalde malen aan de vleeszijde bewerkt met fijn schuurpapier en na het verven en vetten in een groot vat in droge toestand sterk gekneed (het zgn. „millen”), waardoor zij een fluweelachtig uiterlijk krijgen en zeer soepel worden. Dit leder moet door en door geverfd worden, opdat bij slijten en opborstelen de originele kleur behouden blijft. Suède is een van de moeilijkst te bereiden ledersoorten. Ze wordt gebruikt voor fijne schoenen, tasjes, ceintuurs, enz.
Perkament wordt als schrijfperkament gemaakt uit kalfs-, geitenen lamsvellen, als materiaal voor het inbinden van boeken uit varkenshuiden. De naam is afkomstig van de kleine Aziatische stad Pergamon, waar reeds in de Oudheid dit materiaal werd bereid. De bereiding verloopt als volgt: De vellen worden in kalkmelk gehangen of aangestreken met kalkbrij en zo lang behandeld, tot de haren met een stomp mes verwijderd kunnen worden. Ook de vleeszijde wordt goed schoongemaakt. Dan spant men de vellen goed strak en glad op en slijpt zowel nerf- als vleeszijde met puimsteen, krijt en talkpoeder, waarna het vel wordt gedroogd. Wenst men een glanzend oppervlak, dan wordt het vel hierna nog behandeld met een eiwit- of gom-oplossing en tussen satineerwalsen geperst. Tegenwoordig gebruikt men perkament voor geschriften, welke een zo lang mogelijke houdbaarheid moeten bezitten (oorkonden) en voor trommelen paukenvellen.
Rundbox is leder, gemaakt uit huiden van bijna volwassen koeien (pinken en vaarzen). Het is daardoor minder fijn van structuur en nerftekening dan kalfsbox, gemaakt uit vellen van zeer jonge kalveren, en mastbox, gemaakt uit vellen van kalveren, die enkele maanden oud zijn. Door de grotere dikte (1,2-1,5 mm) is het wel sterker dan de andere box-soorten. Rundbox wordt gebruikt als overleder voor goedkoop of zwaar schoenwerk.
Saffiaanleder is plantaardig gelooid geitenleder. Het werd tot de 18de eeuw uitsluitend in de Oriënt bereid, is in 1735 door Granger in Europa ingevoerd en wordt tegenwoordig in bijna elk land gemaakt. Meestal wordt dit leder gekrispeld, d.w.z. met de nerf naar binnen gerold, waardoor de karakteristieke nerftekening ontstaat, of geprent. Het wordt gebruikt voor het inbinden van boeken en voor fijne lederwaren. Minder goede (imitatie) soorten saffiaan worden gemaakt uit schapen- of bastaard-(haarschapen)vellen. Marokijnleder is zwart gekleurd saffiaanleder; het laatste wordt steeds bont, meestal bruin, gekleurd.
Schapenleder is de verzamelnaam voor verschillende ledersoorten, welke uit schapenvellen worden bereid. De voornaamste hiervan zijn voeringleder en zeemleder. Verder wordt schapenleder, dat inferieur is aan de meeste andere ledersoorten, gebruikt als imitatieleder voor enkele hiervan, bijv. voor mindere soorten kleding-, nappa-, suèdeleder.
Splitleder is leder, bereid uit de vleeskant van huiden, waarvan vóór de looiing de nerf met een deel van de reticulairlaag is afgesplit, welke dan een andere bestemming krijgt. Doordat dus de nerftekening verloren is gegaan, kan men aan dit leder dikwijls niet zien, van welke diersoort het afkomstig is. Dikwijls wordt kunstmatig een nerf- of andere tekening ingeprent. Men krijgt zo een goedkope ledersoort, welke wordt gebruikt als overleder voor goedkope schoenen, voeringleder, mindere kwaliteit tassen, koffers, enz.
Technisch leder is de verzamelnaam van alle ledersoorten, welke voor technische doeleinden worden gebruikt. Van de talloos vele soorten, welke in gebruik zijn, volgen hier enkele voorbeelden:
a. Manchettenleder. Dit wordt gebruikt voor het maken van zuigers in pompen en bereid uit zware ossen- en koehuiden. Deze worden meestal plantaardig gelooid, soms echter ook met chroomzouten, zeker wanneer de pompen gebruikt moeten worden bij temperaturen boven 60 gr. C.
b. Riemenleder wordt gebruikt voor het aandrijven van machines en bereid uit zware ossen-, stieren-, koe- of buffelhuiden. Deze worden chroom-, plantaardig of gecombineerd chroom-plantaardig gelooid. Om de soepelheid en sterkte te verhogen wordt dit leder gevet met ca 10 pct harde vetten, zoals paraffine of rundvet. De voornaamste eis, welke aan dit leder wordt gesteld, is, dat het een zeer hoge trekkracht bezit. Deze kan wel 700 kg/cm2 bedragen.
c. Ruwhuidleder is eigenlijk geen leder, maar gezuiverde ruwe huid, ontdaan van opperhuid en vetweefsel. Het is zeer taai en sterk en wordt gebruikt voor kleinere tandwielen in machines, die geruisloos moeten lopen. Deze tandwielen worden bereid door verschillende lagen ruwe huid op elkaar te lijmen. Om aantrekken van vocht te voorkomen brengt men wel een deklaagje van schellak aan.
d. Textielleder in allerlei vormen, bijv. pickers, broeken, slagriemen enz.
Tuigleder wordt gebruikt voor het maken van tuigen en hoofdstellen van paarden. Het wordt gemaakt uit huiden van volwassen runderen, meestal ossen of vaarzen, en veelal plantaardig gelooid; ofschoon chroomgelooid leder sterker is, wordt dit toch vrijwel nooit gebruikt, daar het, bij contact met de huid van het paard, dikwijls eczeem-achtige ontstekingen veroorzaakt. Het vetgehalte van dit leder is vrij hoog, nl. 6-12 pct; hierdoor verkrijgt het een grote soepelheid. De lichtere soorten tuigleder worden ook wel gebruikt voor tassen, broek- en bagageriemen. Zadelleder gelijkt veel op tuigleder, is eveneens plantaardig gelooid, maar bevat minder vet, nl. 4-6 pct. Het moet een grote veer- en trekkracht bezitten, weinig rekken, goed wrijfecht zijn en mag niet snel water opnemen.
Vache-leder is de algemeen gebruikte benaming voor zoolleder, dat op moderne wijze (metlooi-extracten in vaten) is gelooid. De naam is afkomstig van vache (Fr.) = koe; deze moderne looimethode werd nl. het eerst in Frankrijk toegepast en daarbij ging men bijna steeds uit van koehuiden.
Varkensleder is de verzamelnaam voor de verschillende ledersoorten, welke uit varkenshuiden worden bereid. Zo maakt men uit zware huiden tassen, zadels en leder voor het inbinden van boeken; uit lichte vellen (meestal van de in Zuid- en Midden-Amerika levende waterzwijnen) maakt men handschoenleder, overleder voor schoenen en leder voor lederwaren. Varkenshuiden bevatten zeer veel vet; dit moet vóór de looiing verwijderd worden, aangezien de looistoffen anders niet in de huid kunnen binnendringen. Het leder wordt hierdoor echter zeer poreus en daarom is na de looiing een flinke vetting noodzakelijk in die gevallen, waar een waterdicht leder wordt verlangd. De varkensharen (borstels) staan zo diep ingeplant, dat zij door de gehele huid heen dringen. Hierdoor kan men aan de vleeszijde van het leder nog kleine gaatjes zien; zodoende is echt varkensleder te onderscheiden van imitatie waar de karakteristieke nerftekening op de nerf is geprent en dus niet aan de vleeszijde zichtbaar is.
Veulenleder wordt gemaakt uit veulenvellen en gebruikt als handschoenleder, vooral in Noord-Amerika en Rusland. Dit leder heeft een vaste, fijne en zeer resistente nerf en is daardoor bruikbaar voor handschoenen, waaraan hoge eisen worden gesteld bijv. rij-handschoenen. Dit leder kan gelooid worden op de verschillende wijzen, welke voor handschoenleder gebruikelijk zijn, bijv. volgens glacé- of nappa-looiing.
Vissenleder wordt gemaakt uit de vellen van verschillende vissoorten, bijv. haaien, roggen, tongen. Het heeft na verwijdering van de schubben een typische nerftekening. De looiing wordt uitgevoerd met formaline, aluin of plantaardige looistoffen, tegenwoordig ook wel met synthetische looistoffen. Vissenleder wordt gebruikt voor galanterie-doeleinden. Het heeft, de meestal geringe dikte in aanmerking nemend, een zeer grote sterkte.
Voeringleder wordt gebruikt voor het voeren van schoenen. Het wordt bereid uit schapen-, geiten- en mindere kwaliteiten kalfsvellen en zowel chroom als plantaardig gelooid. In het laatste geval spreekt men ook wel van bazaanleder. Voeringleder is niet zeer sterk; er worden dan ook geen hoge eisen aan gesteld.
Voetballeder wordt gemaakt uit de kern van goede vaars- of koehuiden. Het wordt meestal gecombineerd chroom-plantaardig gelooid en moet goed gevet worden, om het een behoorlijke waterdichtheid te geven. De vorm moet natuurlijk goed behouden blijven en daarom mag de rek in dit leder niet groot zijn.
Zeehondenleder wordt bereid uit vellen van zeehonden, voor zover deze niet op bont worden verwerkt (seal). Deze vellen zijn zeer vetrijk en moeten dan ook, evenals varkensvellen, vóór de looiing worden ontvet. Daar ze dikwijls zeer dik zijn, worden ze dan in twee of meer lagen gesplit en vervolgens chroom- of plantaardig gelooid. Dit leder wordt gebruikt als schoen-, tassen- of zadelleder.
Zeemleder, vooral voor zeemlappen, wordt vrijwel uitsluitend gemaakt uit schapenvellen. Deze worden vóór de looiing gesplit; de vleeszijde van de split wordt dan verwerkt tot zeemleder, terwijl de nerfzijde, de zgn. skiver, wordt verwerkt tot boekbindersleder of leder voor goedkope lederwaren. De zeemlooiing wordt uitgevoerd met walvis- of robbentraan, tegenwoordig soms ook wel met-bepaalde synthetische looistoffen. Een van de voornaamste eigenschappen, welke zeemleder moet bezitten, is een groot wateropnemend vermogen. Verder mag het geen vuil opnemen, of althans vasthouden en geen strepen op het glas achterlaten; in verband met het laatste is het noodzakelijk na de looiing het ongebonden vet zorgvuldig te verwijderen.
Zoolleder is alle leder, dat wordt gebruikt voor het vervaardigen en repareren van schoenen. Het wordt gemaakt uit zware koe-, ossen- en stierenhuiden. Naar gelang het doel waarvoor het wordt gebruikt, maakt men het meer of minder hard. Zo gebruikt men voor fijne damesschoenen zeer soepele zooltjes, voor genaaid herenwerk ook betrekkelijk soepel, terwijl bijv. voor militair schoeisel of voor reparatiewerk een veel harder zoolleder wordt geëist. Afhankelijk van de gevolgde werkwijze onderscheidt men tegenwoordig drie soorten zoolleder:
a. kuipzoolleder, gelooid volgens de oude zgn. kuip-Iooiing. Dit was tot voor ca 50 jaar de enige looiwijze, maar wordt tegenwoordig nog slechts in enkele bedrijven toegepast;
b. reparatiezoolleder. Dit moet hard en goed waterdicht zijn en wordt tegenwoordig volgens de moderne snellooiing bereid, nl. door de voorbehandelde huiden te looien met extracten van plantaardige looistoffen;
c. vache-leder voor het maken van nieuwe schoenen. Ook dit wordt tegenwoordig door looiing met extracten bereid. Het is soepeler dan réparatieleder; de soepelheid hangt bovendien nog af van de gevolgde werkwijze voor het bevestigen van de zool aan de schoen, nl. naai-, lijm-, of houtgepend werk. De moderne vachelooiing duurt 2-4 maanden.
Voor de gecombineerde looimethode van zoolleder zie hierboven: looien 5. Ook zuiver chroomgelooid zoolleder komt tegenwoordig wel in de handel. Dit heeft de hoogste slijtweerstand, maar is tot nu toe, vanwege enkele minder gunstige eigenschappen, nog niet erg geliefd.
IR p. j. VAN VLIMMEREN
Lit.: E. Stiasny, Gerbereichemie (1931); M. Bergmann en W. Graszmann, Handbuch der Gerbereichemie und Lederfabrikation (1931-1944); E. Merry,The Chrome Tanning Process; J. A. Wilson, Modern Practice in Leather Manufacture (1941); G. Mc. Laughlin en E. R. Theis, The Chemistry of Leather Manufacture (1945); A. C. Orthmann, Tanning Processes (i945) ib R. Suermondt, Technologie der lederbereiding (1948); F. Stacher, Gerbereichemie und -Technologie (1949); P. J. van Vlimmeren, De chemie van de lederbereiding (1950); H. Herfeld, Grundlagen der Lederherstellung (1950).